zoek richt, die het verzoek aanhoort en eene zaak, die aanleiding geeft tot het doen van het verzoek, zoodat verzoeken in dien zin een voorwerp in den 3en nv. en een oorzakelijk voorwerp vordert; het eischt alzoo den 3en nv. van den persoon, terwijl de zaak wel 4e nv.,
doch nooit lijdend voorwerp kan wezen. Hieruit volgt, dat er tusschen den nv. van mij in ‘Hij heeft mij dit gevraagd’ en in ‘Hij heeft mij naar die zaak gevraagd’, noch in dien van u in ‘Ik heb het u verzocht’ en in ‘Ik heb u hierom verzocht’ geen verschil kan zijn. Zij vertegenwoordigen steeds die personen, welke het verzoek of de vraag aanhooren en staan dus in den derden naamval, terwijl dit, zoowel als naar deze zaak en het zoowel als hierom op eene zaak wijzen, die de vraag of het verzoek uitlokte en als zoodanig steeds in dezelfde betrekking n.l. die van oorzakelijk voorwerp tot de werking staan. Uit de beteekenis van verzoeken had zich dus nooit een lijdende vorm kunnen ontwikkelen, als verzoeken nog niet een stap verder van zijne oorspronkelijke beteekenis was afgedwaald en als de analogie hier niet gewerkt had.
Vatten wij verzoeken op in de beteekenis van uitnoodigen, dan verzet niets zich tegen den lijdenden vorm; want uitnoodigen heeft een voorwerp in den 4en nv, bij zich. De zaak, waartoe iemand uitgenoodigd wordt, blijft oorzakelijk voorwerp.
Nu is het waar, dat verzocht in ‘Men wordt verzocht’ niet altijd door uitgenoodigd vervangen kan worden, maar het is ook waar, dat men het in nog veel minder gevallen met gevraagd verwisselen kan. Zetten wij ‘Mag ik u verzoeken, mij te volgen’ en ‘Mag ik u uitnoodigen, mij te volgen’ naast elkander, dan blijkt het geringe verschil in beteekenis tusschen de werkwoorden in kwestie.
Behalve het verloop van beteekenis is er nog iets, dat het ontstaan van ‘Men wordt verzocht’ in de hand gewerkt heeft. In onze taal vertoont zich een strekking om intransitieve werkwoorden transitief te maken. Vandaar dat werkwoorden als vergeten, beginnen volgen, opvolgen, nazitten, voorbijgaan, toejuichen, oversteken, baten, schaden, gehoorzamen, die oorspronkelijk onovergankelijk waren thans in den lijdenden vorm gebracht kunnen worden. Het spreekt van zelf, dat dit nadeelig moet werken op het taalgevoel, waarop het gebruik van den 3en of 4en naamval bij de spraakmakende gemeente berust. Houdt men dit in het oog, dan heeft men eene tweede verklaring, die naast de eerste bestaan kan.
Blijven beide oorzaken voortwerken, dan is misschien de tijd niet ver, dat uitdrukkingen als: ‘Ik werd verzocht, niet te rooken’ of ‘Wij werden verzocht den dag daar verder door te brengen’ even goed verstaan en begrepen zullen worden als thans ‘Men wordt verzocht.’
S.