Kniedicht.
(Zie N. en Z. bl. 313.)
De vraag ‘wat is een kniedicht?’ vindt men ruimschoots beantwoord in De Navorscher, dl. XXXII, bl. 32. Met nadruk wordt dit hier vermeld, omdat men De Navorscher slechts behoeft op te slaan om voldoende antwoorden te vinden op de meeste vragen die in Noord en Zuid gedaan worden.Ga naar voetnoot2) Bovengenoemde vraag wordt, ter aangehaalde plaatse, beantwoord door Mr. C. Bake en E. Laurillard (zeker geen onbeduidende namen), terwijl Jonckbloet's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, en Schotel's Geschiedenis der Rederijkers in Nederland (zeker ook geen onbeduidende werken) er bij aangehaald worden. Buitendien, de oude Kiliaen geeft reeds een antwoord op bovenstaande vraag, als hij 't woord kniedicht verklaart door: ‘Poëma extemporale - Carmen extempore factum.’ En wil men nog het antwoord weten, dat Van de Wael, Factor der Vlaardingsche Kamer De Akerboom gaf op de vraag: Wat is een kniedicht? Zie hier is 't:
‘Waerom dit by 't Rederijck
Kniedicht hiet gemeenelijck,
Dit 's omdat eertijds dit dicht
Worde op de knie verricht.
De knie was het schrijfkantoor,
Op de knie quam 't dicht te voor,
Op de knie worde beprooft
Watter stack in's Dichters hooft.’
Het overige gedeelte van dit vers, waarin de geheele geschiedenis van het kniedicht wordt bezongen, vindt men als aanteekening in Kiliaan's Woordenboek.
Haarlem.
Johan Winkler.