|
‘Maalt hij de lucht, de vlooke wolken drijven.’ |
En bij Bredero:
‘Gij ziet niet lievers dan den vijand in 't gezicht:
Gij ziet niet lievers dan met grove kracht van ving'ren
De dolle bloedvaan vlook, geestig en zwierend slingren.’ |
|
‘Wat beteekent nu dit woord?
Kiliaan noch Plantijn kennen het.
Van Lennep, na eerst den bal geheel misgeslagen te hebben, en wel door de schuld van 't Uitl. Woordenb. op Hooft, verklaart het later door hol. Dit doet ook Van Vloten, uitgezonderd in ‘een vlooke schulp’ (zie het aangehaalde van Vondel onder 2); deze uitdrukking beteekent volgens hem ‘een vlotte, drijvende schulp.
Meijers Woordenschat geeft Vlook = holachtig. Mr. A. Bogaers zegt: “in- of omgebogen, zoodat het iets bevatten kan, en alzoo holachtig.” Ook Oudemans stemt daarmee overeen.
't Is duidelijk, dat geen van de uitleggers het woord kende, doch dat zij de beteekenis afleidden uit het gebruik in den zin, of van elkander overnamen.
Mijns inziens is de verklaring niet juist. Vervangen wij in de aanhalingen uit Vondel vlook door hol of holachtig, dan verkrijgen wij o.a. holle of holachtige schelpen, holle of holachtige wannen, hol of holachtig gewelfde sterren. Is in deze uitdrukkingen hol niet overtollig? En wel vooral voor gewelfd? Een gewelf is immers altijd hol of holachtig? En Hooft zou dan gesproken hebben van “een holle boog, een gebogen boog.” Dat klinkt toch wel wat al te dwaas.
Hoe het dan te verklaren.
Er wordt in ons vaderland een dialect gesproken, waarin dit zonderlinge woord nog voorkomt. In sommige streken van Noord-Holland spreekt men van “eene vlooke sloot,” “eene vlooke schuit,” “eene vlooke pan,” een vlooke pot,’ enz. B.v.: ‘Gaan deer (ga daar) mit je skuit maar niet in, die slôôt is veuls te vlook,’ (de oo zweemende naar ou.) In al die gevallen beteekent het ondiep, nooit iets anders.
Nu komt het mij voor, dat, als wij bij Vondel vlook door ondiep in plaats van door hol of holachtig vervangen, wij veel beter zinnen verkrijgen. Men oordeele:
‘Ondiep gewelfde sterren,’ ‘ondiepe schulp,’ ‘ondiepe korsten,’ enz.; en bij Hooft: ‘ondiepe boog.’
Maar wat zijn nu ‘vlooke wolken?’ (zie het aangehaalde van Anslo.) Wanneer we bedenken, dat er wel gesproken wordt van eene diepe kamer, het diepe woud, dan zouden we er toe kunnen komen, vlooke wolken, ondiepe wolken te noemen, hetwelk dan beteekenen zou, dunne, lichte wolken. Nu blijft ons de uitdrukking