Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZinsverklaring.‘Wie is het, die zoo hoogh gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht,
Van tijt noch eeuwigheit gemeten
Noch ronden, zonder tegenwight
Bij zich bestaet?’......
Ziedaar de aanhef van den algemeen bekenden, schoonen rei uit Vondels Lucifer. ‘Wie is het’, vragen de Engelen, ‘die daarboven, in een zee van licht troont, de Onmeetbare, door geen tijd of eeuwigheid of ronden begrensd, en die alleen op zich zelven rust?’ En het antwoord luidt: ‘Dat 's Godt, oneindigh eeuwigh Wezen!’
In diepen eerbied verzonken voor de grootheid des Scheppers legde de Dichter de uitdrukking van zijn eigen godsdienstig gevoel het engelenkoor in den mond. Een ander dichter, Constantijn Huygens, in gelijke geestvervoering en vrome bespiegeling, trekt een parallel tusschen 's menschen nietigheid en de oneindigheid des Heelals in deze woorden: | |
[pagina 359]
| |
‘Wat is de heele kloot van all dat natt en droogh? (de aarde.)
Een schier onsienlick punt bij 's Werelds helder Oogh. (de zon.)
Wat is dat Oogh bij 't Rond, daer 't vier en twintigh stonden
Ter loops in besich is? wat 's dat Rond bij de Ronden,
Die 't sluyten als een Nest van Doosen sonder end?’Ga naar voetnoot1)
Beider zeventiende-eeuwsche denkbeelden zijn ook ons niet vreemd, en de taal, waarin die gedachten zijn uitgedrukt, is voor ons ook verre van duister. Alleen wat verstaan Vondel en Huygens door ronden? Gene spreekt van ronden in 't algemeen, deze van één bepaald rond, waarin de zon vierentwintig uren lang omloopt, en van een oneindig aantal ronden, die om dat eerste rond sluyten als een Nest van Doosen sonder end. Alsof er nooit een Copernicus en een Kepler een woord gesproken hadden over den bouw van 't Heelal, worden wij door de aangehaalde verzen teruggevoerd naar de begrippen van ruim honderd jaar vóór Christus. Toen, t.w. omstreeks 130 v. C., ontwikkelde de verdienstelijke Hipparchus zijne denkbeelden omtrent de inrichting van ons zonnestelsel. Hij bepaalde o.a. vrij juist de lengte van het jaar op 365 dagen, 5 uren en 45 minuten, hij ontdekte den voortgang der nachteveningen, hij mat den afstand der maan tamelijk nauwkeurig, hij zag diepte in het uitspansel. Twee en een halve eeuw na hem bouwde Ptolemaeus zijn systeem op de grondslagen door Hipparchus gelegd, en gedurende 13 eeuwen was dit met kleine wijzingen de eenige en ware wereldbeschouwing. ‘Aldus so es hemelrike
Ghescepen ende al erdrike,
Ende algader tfirmament,
...........
AIse ptolemeus en de affragaen
In haren boeken doen verstaen.’
Alzoo schreef men bijv. in 1300, toen Ptolemaeus en Mohammed Alferghani, de geleerde Sogdianer (Ao 900) met Aristoteles als de mannen van 't wetenschappelijk gezag golden, en zóó bleef het, totdat Copernicus in 1543 het geheele kunstige gebouw, met al wat zelfs Tycho Brahé er aan verbeterd had, in elkander deed storten. Maar de puinhoopen bleven liggen, met andere woorden, de sinds eeuwen vastgewortelde begrippen waren niet zoo gemakkelijk en in weinige jaren uit te roeien; vandaar dat Vondel en Huygens zich uitdrukten op eene wijze, die door hunne tijdgenooten begrepen kon worden, terwijl wij daarentegen hunne wijze van uitdrukken niet zoo gemakkelijk vatten, omdat de verbazende | |
[pagina 360]
| |
vorderingen der wetenschap in die twee eeuwen tusschen hen en ons, de ouderwetsche cosmographie voor goed uit het geheugen der menschheid verbannen hebben. Hipparchus dan zag in de aarde niet meer een plat vlak, door de wereldzee begrensd en overwelfd door het blauwe koepeldak, waarlangs Phoebus Apollo zijn schitterend vierspan mende, en Diana met statigen tred haren weg vervolgde; - hij dacht zich onze woonplaats in het middelpunt des Heelals, welk laatste zich dus zoowel boven als onder hem, zoowel links als rechts van hem uitstrekte: inderdaad eene stoute gedachte! Rondom de aarde nu draaiden van 't W. naar 't O. een groot aantal bollen van bergkristal, doorschijnend en onverslijtelijk, en wel zóó, dat de kleinste de aarde met den dampkring geheel omsloot, en zelf weer ingesloten werd door den volgenden, en zoo voorts tot den buitensten of grootsten bol, zoodat het geheele stelsel den vorm had van ‘een nest van Doosen sonder end.’
Aan den eersten kristallen kogel was de maan gehecht, die in 27 dagen hare omwenteling volbracht, dan volgden Mercurius en Venus, die, evenals de zon, in 365 dagen en bijna 6 uren omliepen. Met den vijfden, zesden en zevenden bol draaiden achtereenvolgens Mars, Jupiter en Saturnus. De achtste hemel was 't firmament, ‘daer alle die sterren in staen,’ en dat dagelijks in 24 uren van 't O. naar 't W. ronddraaide; de negende het Primum Mobile en de tiende het Empyreum, het verblijf der gelukzaligen, ‘Hemelrike daer IX core van inglen sijn in alle.’ Cicero geeft in zijn ‘Somnium ScipionisGa naar voetnoot1) daarvan de volgende beschrijving: ‘Het heelal bestaat uit negen cirkels of liever uit negen bollen, die zich bewegen. De buitenste bol is die des hemels, die alle andere omvat en waaronder de sterren bevestigd zijn. Een eind lager rollen zeven bollen voort in eenen zin, tegengesteld aan de beweging des hemels. Op den eersten cirkel beweegt zich Saturnus; op den tweeden Jupiter, de weldoende en den menschen welgevallige ster; dan volgt Mars, rosachtig en verafschuwd; daarop volgt op den middelsten bol de zon, de vorstin en beheerscheres der overige sterren, de ziel der wereld, wier onmetelijke bol de geheele wereldruimte met zijn licht beschijnt. Daarop volgen, als twee makkers, Venus en Mercurius. Eindelijk wordt de laagste kring ingenomen door de maan, die haar licht aan de zon ontleent.’ Ziedaar dan verklaard, wat ronden zijn. Wanneer nu bij Vondel de eeuwigheid van God uitgedrukt wordt door, ‘van tijt noch | |
[pagina 361]
| |
eeuwigheid gemeten,’ dan ziet ‘noch ronden’ op Zijne oneindigheid, daar Hij zich uitstrekt tot in het oneindige buiten de hemelen der vaste sterren en der planeten. Huygens vergelijkt de aarde met de zon, en noemt de eerste ‘een schier onsienlijk punt,’ omdat de zon, ‘'s Werelds helder oogh,’ haar 1279000 malen in grootte ‘overtreft; maar wat beteekent dat volumen bij den omtrek van den cirkel, dien zij dagelijks in 24 uren rondloopt?’ - (Men ziet aan deze vraag duidelijk, dat Huygens zich niet plaatsen wil op het standpunt van Copernicus.) ‘En wat beteekent dat rond,’ vraagt hij verder, ‘bij al de bollen, waarin de planeten en starren zich bewegen, en die elkander omringen, gelijk de cartonnen doozen, welke men per stel of nest bij den fabrikant koopt?’ - Hilversum. J.E. ter Gouw. |
|