volkomen gelijk zijn. De groote fout ligt natuurlijk hierin, dat er niet gevraagd wordt naar de ontleding van Ik ben oorspronkelijk Duitsch, maar niet naar de ontleding van Ik ben van Duitschen bloed. Bij ontledingen heeft men hoofdzakelijk te maken met den vorm van den zin; die vorm mag natuurlijk niet willekeurig veranderd worden. Stel u voor, dat iemand den volzin Het regent, dat het giet niet kan ontleden en nu dezelfde vereenvoudigingsmethode toepassende, zegt:
Het regent, dat het giet = Het stortregent.
Het (grammatisch) - Onderwerp |
Stortregent - Gezegde. |
Voorzeker zou ieder vinden, dat het gegeven antwoord niet past op de vraag, die was gesteld. Zoo is het ook met de oplossing van E.J.A. Wil men ontleden, dan mag men den opgegeven zin niet vervangen door een anderen van ongeveer dezelfde beteekenis, maar gemakkelijker vorm.
Zinnen nu als De ziekte is van ernstigen aard, Ik ben van Duitschen bloed worden eenvoudig op de volgende wijze ontleed:
De ziekte - onderwerp |
is van ernstigen aard - uitgebreid gezegde |
ernstigen - bepaling van aard. |
Ik - onderwerp |
ben van Duitschen bloed - uîtgebreid gezegde |
Duitschen - bepaling van bloed. |
De genoemde zinnen zijn dus geheel als hoedanigheidszinnen op te vatten; is en ben zijn koppelwoorden. Wat deze zinnen een eigenaardig karakter verleent, is dat het naamwoordelijk gezegde niet een naamwoord is in den eersten naamval, maar een substantief voorafgegaan door een voorzetsel. Hetzelfde vinden wij in zinnen als: Hij is van goeden huize. Zij zijn van Koninklijken bloede. Hij is van mijne familie. Deze ets is van Rembrandt. De zaak is van gewicht enz. Hoogstwaarschijnlijk zijn al deze zinnen ontstaan door uitlating van een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord, dat gemakkelijk uit de overige woorden viel op te maken.
B. v.
De ziekte is van ernstigen aard = De ziekte is (eene ziekte) van ernstigen aard.
Mijn vader was van burgerlijke afkomst = Mijn vader was (een persoon) van burgerlijke afkomst.
Hij was van 't Roomsche geloof = Hij was (iemand) van 't Roomsche geloof.
Ik ben van Duitschen bloed = Ik ben (iemand) van Duitschen bloed. Hij is (iemand) van goeden huize.