Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVragen beantwoord.Ga naar voetnoot1)I.
In proza over te brengen en van aanteekeningen te voorzien. De Slag bij Nieuwpoort.
Heel Neêrland, Zuid en Noord, deelt in de hachlijkheden
Van d'ongelijkbren dag, door hoop en vrees bestreden
Bij beurten; naast en meest Ostende, waar het zwerk
Aan oog of oor van verr' den gang van 't oorlogswerk
5[regelnummer]
Laat gissen of verstaan, - of 't enklen vluchtelingen
Dwars door den vijand heen, gelukte door te dringen,
Met weiflend antwoord op der fel bedreigden vraag
Naar dezen eb en vloed van zege en nederlaag.
Daar 't eerst is de uitslag dood of leven. Daar vergaadren,
10[regelnummer]
Benepen en benard, 's Lands uitgetrokken Vaadren,
Met Oldenbarnevelt, de wijsheid van den Staat! -
Of met een hart, dat thans niet slechts van onrust slaat,
Maar ook van naberouw in 't end? - Hoe 't zij, met oogen
Bedauwd, met knieën voor Gods Almacht neêrgebogen, -
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
Gij in hun midden, vrome en eedle Casimir,
Met handen, hier niet meer zich klemmend om rapier,
Of staf van Veldheer, maar gevouwen, opgeheven
Ten hemel, om, ook Gij, dien Jozua in 't streven
Te sterken, die nu draagt de hitte van den strijd,
20[regelnummer]
Tot de overwinning door uw moeiten ingewijd!
Da Costa. Zoowel de Zuidelijke als de Noordelijke Nederlanden zien vol belangstelling den afloop tegemoet van den hachlijken strijd, nu eens vol hoop, 1) dan weer door vrees bestreden. Inzonderheid is dit het geval met het nabijgelegen Ostende, waar men uit de richting des kanongebulders en der rookwolken den loop der krijgsverrichtingen met meer of minder waarschijnlijkheid kan opmaken, en waarheen het enkelen vluchtelingen, door de vijandelijke gelederen heen, gelukt was door te dringen, die intusschen slechts een weifelend antwoord konden geven op de vragen der fel bedreigde Ostendenaars naar de wisselende kansen van het krijgsgeluk. In Ostende in de eerste plaats zal de uitslag des gevechts het leven brengen of den dood! Daar toch zijn, met angst en vrees in het hart, de Vaderen des Lands 2) vergaderd, met Oldenbarnevelt in hun midden, op wiens beleid de verantwoordelijkheid van de geheele onderneming drukt. Of is 't niet enkel onrustige gejaagdheid, maar ook naberouw - zij het dan ook te spade! - die hun hart beklemt? Wie zal 't zeggen? Maar hoe heel anders Gij, vrome, edele Casimir, 3) die in hun midden met vochtige oogen voor den troon des Almachtigen Gods ligt neergeknield! Uwe handen, niet langer het rapier of den veldheersstaf omklemmend, heft Gij gevouwen ten hemel, om, als een andere Mozes, dien Jozua 4) in den strijd te sterken, die nu de hitte des gevechts verduurt, nadat Gij hem door Uw streven de overwinning mogelijk hebt gemaakt! 5)
Aanteekeningen. 1) Men wordt niet door hoop bestreden. In zijne zucht naar bondigheid is de dichter nog wel eens een enkele maal meer niet volkomen duidelijk. Vergelijk regel 11 en 15.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||
Ofschoon dit gedicht tot de verhalende Poëzie behoort, en derhalve van zuiver objectieven aard is, komt toch hier en daar in de waardeering van feiten en vooral in de schetsing van personen - met een enkelen pennestreek - de persoonlijkhe!d van den dichter en zijn wereld- en geschiedbeschouwing uit. Men vergelijke vers 11, en vooral ook vs. 15-20, waar - op grond wellicht van Da Costa's geestesrichting - het wapenfeit bij Leffingen hooger is aangeslagen dan het volgens onze geschiedschrijvers verdient. Jan van Boxmeer.
II. Schema voor een opstel, bestemd om door leerlingen der hoogste klasse te worden uitgewerkt), over Wintervermaken.
Herfst verdween - winter kwam - bedekte veld en akker met sneeuw - bevloerde vloed en gracht met ijs. - Aanzienlijken zijn na den laatsten oogst (welke?) van hun buitens teruggekeerd naar de stad (waarom?) De landman werkt niet meer buiten - Daar is alles in rust - In rust? - neen. - Daar is 't soms vol leven en pleizier. - Sneeuwballen - sneeuwmannen - sneeuwbanen - sleedje varen - arresleden - mochten de jongens ook mee rijden! - Wat genot! - Schaatsenrijden - taai- of buigbanen - wel gevaarlijk maar toch prettig. - Een tochtje over ver. - Een middag vrij van school - hardrijderij - op 't ijs muziek - terugtocht naar de stad - dan bij de kachel - kostelijk zwartje - chocola en wafels - vertellingen doen of spelletjes - op visite gaan - een enkelen keer mee naar den schouwburg of naar 't paardenspel - dan lekker onder de wol - en dan die schoone dagen van St. Nikolaas, Kerstmis en Nieuwjaar! O, er is volop pret in den winter!
Komst van den winter - vergelijking van den winter met den slaap - kenmerken van den winter; hieronder: toenemende koude. - 't Begint te vriezen - blijde vooruitzichten - schaatsen en sleetjes komen voor den dag - 't ijs wordt sterker - sneeuw bedekt het - baanvegen - eindelijk schaatsenrijden - enkelen moeten 't nog leeren - zij vallen dikwijls - koude wordt niet gevoeld - 's avonds moe naar bed - hardrijderij - muziek op 't ijs - soms ook arresleden - na eenigen tijd dooi - 't ijs verdwijnt. De pret is nog niet uit - 't sneeuwt weer - sleetje rijden - de glijbaan - sneeuwballen gooien - sneeuwman maken - de dagen lengen: het wordt minder koud - ook de sneeuw verdwijnt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||
Geen medaille zonder keerzijde - waaghalzen op 't ijs - ongelukken door onvoorzichtigheid. Sleeuwijk. N. Bouman.
L.H. te R.
IV. Da Costa schrijft:
‘Een koorts van schaamte verwt mijn wangen, de krachten weigren zich mijn stem, Wanneer ik meld in rouwgezangen mijn uttgang uit Jerusalem!’ Is 't geoorloofd ‘zich weigren’ te gebruiken, met ‘zich’ als voorwerp in den 4den naamval? Alhier is ‘zich weigeren’ gebezigd met ‘zich’ in den 4den naamval. De bedoeling van Da Costa is deze, dat de krachten hun bijstand, hun hulp niet aan zijn stem geven. Hoewel de gedachte, in bovenstaanden zin, duidelijk genoeg aan 't licht treedt, deugt de vorm niet, waarin die gedachte gehuld is. R. L.H.
Siegenbeek zegt in zijne Lijst van woorden en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strijdende, op bl. 54: In de Geschiedenis des Vaderlands door Bilderdijk, VII. D. bl. 13 leest men: ‘Een bestand had men van de zijde der Staatschen ‘gaarne gedurende den vredehandel gehad, maar daar weigerde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||
Parma zich aan.’ Dit is een Gallicismus, se refuser à quelque chose, waarvan men bezwaarlijk bij eenig' achtbaar' schrijver een tweede voorbeeld vinden zal. Siegenbeek onthoudt ons het bewijs! Het Hgd. heeft sich weigern en daar komt het woord voor trans. refl. en zonder object, maar ook refl. met den datief bijv. Dem weigerte sich der junge Mann by Immermann en ook Kant, Tieck, Lenau e.a., dus evenals in fr. se refuser à. Men zou moeilijk kunnen verklaren, waarom die vormen niet in het Nederlandsch bestaan, maar het is buiten kijf, dat weigeren tegenwoordig bij ons niet anders voorkomt, dan met een datief en een accusatief dus weigeren... iets... (aan) iemand. Het antwoord moet dus ontkennend zijn. X.Y.Z.
VI.
Hoe verklaart men: ‘Hier voert de neergedaelde God
De trotsche wereld om met spot
In zijn triomf, ten smaed der hoven’?
(1e Rei van Edelinghen uit Gijsbreght Van Aemstel van Vondel). De reizang aan het einde van het Tweede Bedrijf bevat eene verheerlijking van het kind Jezus naar aanleiding van den in zijn doel mislukten Bethlehemschen Kindermoord. Onder de eigenaardigheden nu van dit gedicht - door Van Lennep gewraakt als een ‘onrijpe vrucht van (Vondels) jeugd’, sat ‘in de heerlijke poëzie van zijnen Gijsbreght’ volstrekt misplaatst is - behoort o.a., dat de persoon van Christus, ja zelfs van het kind Jezus, geheel vereenzelvigd wordt met den Oudtestamentischen God van Israel. Vandaar dikwerf de in ons oog zonderlingste tegenstellingen. Zoo offert het Oosten - - vs. 685-689 - - wierook, goud, En myr tot 's levens onderhoud
Van hem, die neergedaelt van boven
In 't arme Bethlem leyd verschoven
Hoewel hij alles heeft gebout.
Zoo geeft - vs. 693 en 694 - Een stal van eselen en ossen
Den Schepper naulijcx herbergh.
Zoo strekt - vs. 695 en 696 - de kribbe tot wieg aan hem, die het aerdrijk dekt met den hemel. Hetzelfde valt op te merken bij het drietal regelen, hier ter verklaring gegeven. God, in het vleesch verschenen, ‘voert’ zegevierend ‘de trotsche wereld om.’ Dit ziet op de vlucht van Jozef en Maria met het Kindeken Jezus in den nacht van den bekenden kindermoord. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||
Wel worden honderden ‘onnooslen’ geveld door het wreede staal; maar het doel van den dwingeland - den gewaanden mededinger naar den troon te treffen - wordt verijdeld. Moeten alle kleine kinderen van het mannelijk geslacht sterven, dan wordt ‘het kind, waarvoor Herodes vreest’ - vs. 679 - ook uit den weggeruimd. Maar ziet, dat kind, ‘na (wiens) bevel de hemel, 't aerdrijck en de hel scharp luijstren’, ‘dat der vorsten harten leijd gelijck een beeck, en schift en scheijd het licht van dicke duysternissen, laat den tyran zijn aenslagh missen’: het voert de trotsche wereld om, het leidt Herodus om den tuin, gelijk wij zouden zeggen, door heimelijk des nachts te ontvluchten. Bovenstaand drietal regelen, in proza overgebracht, luiden derhalve aldus: Hier misleidt God, die als kind Jezus de natuur des menschen aangenomen heeft, den trotschen Herodes Zegevierende over de boosheid van den vorst, belacht hij zijn woeden, tot smaad van de Grooten der aarde. Jan van Boxmeer. VII. Hoe verklaart men: ‘Dat hebtghe recht gevat: ick wensch geen schooner stof
Noch zaet tot muitery, om burgerij en hof
Te schennen tegens een, en scharen tegen scharen:’
(Apollion. Lucifer van Vondel bl. 83 uitgave Panthéon). In het 2de Bedr. van V's Lucifer, houden Belial en Apollion eene samenspraak: ze overleggen hoe ze, in den opstand tegen Michaël, Gods veldheer, hunne legers zullen inrichten. Apollion raadt, eerst de hoofden voor zich te winnen. Dit is evenwel geene gemakkelijke zaak, maar Belial weet er wel raad op: men geve de zaak een' schoonen glimp, men prijze de Engelen en kieze voorts een opperhoofd op wien allen zich verlaten kunnen.’ ‘Dat hebt ge zeer juist ingezien,’ antwoordt Apollion, ‘ik zou niets beters kunnen wenschen, geene andere middelen kunnen bedenken om het zaad der tweedracht uit te strooien, om burgerij en hof, ja scharen tegen scharen tegen elkander op te hitsen. Masarino. VIII. Hoe verklaart men: ‘En wat den dagh beschreit, in 's moeders bangen schoot,
Gevallen in den muil der onvermijdbre Doot,’
(Gabriel. Lucifer van Vondel. bl. 82 uitgave Panthéon. 3de bedrijf). V.B.
De bedoelde regels komen niet voor in het 3e bedrijf maar (V. 3) in het 3e tooneel van het 5e bedrijf. Zoo als ze daar staan zijn ze niet te verklaren; we lezen t.a.p. dat Gabriël aan den aartsengel Michaël verhaalt, hoe Lucifer ‘'t verwaden hoofd’ (r. 1980) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||
‘midden in den kring des helschen raads gezeten’ (r. 1987) op zijn zetel plaats nam en ‘in den kring des helschen raads gezeten’ (r. 1986) zijne schaar aanspreekt en zijne plannen en wenschen ontvouwt. Hij getuigt, dat ‘ellenden zonder eind zich de wijde wereld door verspreidden zullen.’ Reeds ziet hij in zijne verbeelding den jammerlijken staat waarin het menschdom zal gaan verkeeren en getuigt: Ik zie den mensch die naar het beeld der Godheid zweemt,
Van Gods gelijkenis verbasterd en vervreemd,
In wil, geheugenis en zijn verstand ontluisterd,
Het ingeschapen licht beneveld en verduisterd,
En wat den dag beschreit, in 's moeders bangen schoot,
Gevallen in den muil der onvermijdbre dood.
Hij ziet den mensch nà den zondeval en ziet ‘wat den dag beschreit’ d.i. ieder, die in het dan zoo treurig leven zal bestaan, van het eerste oogenblik van zijn bestaan tot een onvermijdelijken dood veroordeeld. Het doopformulier der Hervormden getuigt ook, dat het kind als: ‘in zonde ontvangen en geboren en daarom der eeuwige verdoemenis deelachtig’ en Gen. I ‘ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven’ waarop nauwkeurig het bericht van Gabriël slaat, dat Lucifer na die rede Belial afzendt, die de gedaante der slang aanneemt om Eva te verleiden. X. IJ. Z.
IX. Zinsontleding van:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||
Sleeuwijk. N. Bouman.
X. En in des vreemdelings land gevangen
Vergt gij zijn overmoed nog zangen,
Een lied der feestvreugd van voorheen?
Da Costa, Bij de rivieren van Babel. Verklaring van den 2den regel.
De dichter laat hier den Israëliet in Babel gevangen, als in diepen weemoed uitroepen: Gij (vreemdelingen) zoudt van mij, den gevangen Israëliet, nog vergen, dat ik zong? Zou het niet wezen, alsof ik, de gevangene, overmoedig was?’ Masarino. |
|