geplaatst.’ Was dit toen reeds eene onregelmatigheid? Bij andere w.w. bevond zich nog eene e (vroeger i?) tusschen den stam en den uitgang. Wat beteekende die i?
Volgens Terwey staat het verouderd dorren voor dorsen. (Waar is 't bewijs?) vandaar dorste, dorst. Volgens van Helten staat dorren = moed hebben voor een verloren wortelwerkw. der 1e klasse derren = wagen, ondernemen. De Vries zegt evenwel in den ‘Lekenspiegel:’ ‘In verschillende gloss. o.a. bij Jonckbloet, Willems, e.a. wordt darren of derren opgegeven. Ten onrechte. Het w.w. was nooit anders dan dorren. De tegenw. tijd is dar met den vocaal van 't Imperf., zooals de regel bij hulpww. eischt.’ (maar hebben dan? moet 't niet zijn: zooals de regel bij w.w. met opgeschoven verl. tijd eischt.) In den Reinaert 887 staat: Ende hi dor niemens bedwanc Sine proie dorste rumen = En hij door niemands dwang zijn prooi behoefde, noodig had te laten varen. Dit dorste staat immers voor dorfste, praeiteritum van durven, derven? Is niet de bet. van dorren op durven overgegaan, toen dorren zelf verouderde of verouderd was?
Volgens van Helten en Terwey is de u van dunken uit de o ontstaan, evenals bij durven. Dit is mij niet duidelijk. Bij deze w.w. heeft m.i. hetzelfde plaats gehad, wat we ook bij hen - hun; spel - spul zien: overgang van e in u.
Volgens Beckering Vinckers is kennen, oudtijds kanjan (Got.?) uit kunnen - kan voortgekomen; de zinnelijke beteekenis was er het eerst. Dit laatste stem ik volgaarne toe, doch het eerste is me niet helder. Van Helten zegt in zijn ‘Werkwoord’ dat ik kan - wij kunnen = ik heb, wij hebben geleerd, dus wij hebben de geschiktheid van een verloren wortelwerkw. der 1e klasse *kinnen of *kennen = leeren, zich oefenen - gevormd is. Door welke bewijsplaatsen is die bet. van kunnen en *kinnen te staven? Moet men het door B.V. beweerde misschien zóó lezen: kennen, oudtijds kanjan is uit *kinnen - kan, dat de bet. van ons kunnen had, voortgesproten.
Om moest uit moette te verklaren wordt gezegd, dat vroeger bij twee d's, t's of th's de eerste d of t in s overging. Wie verklaart mij dit verschijnsel. Het strijdt toch geheel met de assimilatie, die haar ontstaan aan zucht naar gemak te danken heeft. En gemakzucht speelt in de taal een groote rol.
‘Naast staan bestond vroeger het w.w. standen; vandaar stond - stonden voor stoend - stoenden, evenals van varen: voer - voer en’ zegt Terwey.
Cosijn geeft in zijne ‘Etymologie’ als imperf. van staan: stond op met inlassching der n. V. Helten zegt in zijn ‘Klinkers en Medeklinkers’ hetzelfde. Van Lingen beweert echter ergens in Noord en Zuid, dat stoend nooit bestaan heeft, wel stoet. Hoe