Eene Bedenking.
In ‘Noord en Zuid’ komt onder het opschrift ‘Examenwerk’ een stukje voor ter verklaring van een fragment uit: ‘A. Bogaers, de Tocht van Heemskerk naar Gibraltar.’
Ofschoon ondergeteekende de verdiensten van den heer Ter Gouw als voorlichter van vele onderwijzers op hoogen prijs stelt, is hij toch zoo vrij op één punt met hem van meening te verschillen; n.l. ten opzichte van de regels:
‘Men ziet er (rijk van goud omgeven
En 't snijwerk tot een krans geweven)
Als zinnebeeld der heerschappij,
De veertien wapenschilden prijken,’ enz.
De heer Ter Gouw zegt hiervan (pag. 22):
‘Men zag in dat beeldhouwwerk, of 't geen waarschijnlijker is, tegen den achtersteven, de wapenschilden, rijk verguld en omkranst, enz.
Ondergeteekende, meent dat deze verklaring onjuist of althans niet duidelijk is. Juister is, z.i.:
“Men ziet er de veertien wapenschilden prijken.” Deze zijn, volgens den beknopten bijv. bijzin, rijk van goud omgeven en deze wapenschilden zijn ook, volgens den tweeden bekn. bijv. bijzin (met den eerste aaneenschakelend verbonden), het snijwerk (3e naamval als belanghebbend voorwerp) tot een krans geweven.
Men kan het zich dus zóó voorstellen:
Het schip draagt aan den achtersteven beeldwerk, waarvan de schutspatroon of peet van het schip het middelpunt kan uitgemaakt hebben. Om dit beeldwerk zijn de met goud versierde wapenschilden als een krans geplaatst, zoodat zij het snijwerk omgeven en niet het snijwerk hen.
Door deze wijziging moet dus de zinsontleding eenigszins veranderen: En, voegwoord, geweven, gezegde, het snijwerk, belanghebbend voorwerp, tot een krans, bepaling als product der werking.
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat beknopte bijvoegelijke zinnen het bepaalde woord bij aanvulling tot onderwerp hebben, gelijk ook het geval was met “rijk van goud omgeven.” Sommige grammatici houden dergelijke zinnen, wanneer zij niet onmiddelijk achter een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord staan, dat er door bepaald wordt, voor beknopte bijwoordelijke zinnen als bepalingen van omstandigheid, hetgeen zeer wel te verklaren is, wanneer men de zinnen aldus aanvult:
Men ziet er, terwijl zij rijk van goud omgeven, en het snijwerk tot een krans geweven zijn, de veertien wapenschilden prijken.’ De beteekenis komt dan niet minder duidelijk uit.
Amsterdam, Maart 1884.
W. MEERWALDT.