den Brink en Potgieter niet. Wie alle geheimenissen der lange en korte klinkers en der soorten van zinnen kent, zal toch wat zijn taalkundige vorming aangaat inderdaad een onontwikkeld mensch zijn, als hem dat alles nog niet geleerd heeft, onze beste dichters en prozaschrijvers te verstaan en volkomen zonder eenige moeite zelfs, intezien, hoe onze beste stylisten hunne zinnen bouwden.
Uit het bovenstaande volgt ten duidelijkste, dat bij deze opvatting van hoogere taalkennis de hedendaagsche wijze van behandeling der zinsontleding evenmin noodzakelijk als wenschelijk is. De bewijzen liggen voor 't grijpen.
Met het bovenstaande doel voor oogen toch wordt de zinsontleding met den aankleve van dien geen middel tot recht verstand van den schrijver, maar een doel. Het eerste blijkt uit de alleronbeduidendst kleine hoeveelheid lectuur, die men maar altevaak aantreft bij hen, die men tot professor in de zinsontleding kon benoemen en die zich zoeken te verontschuldigen door te beweren, dat ze geen tijd tot lezen hebben, omdat de ‘studie’ der taal zooveel tijd kost. Het blijkt ten anderen uit den steeds toenemenden omvang, dien de handleidingen voor dit overigens zeer nuttige vak tegenwoordig krijgen. Ze blijkt verder uit het niet te weerspreken feit, dat van Schreven, Dr. Wieringen Borski, Prof. Roorda, van Dale - om van de andere niet te spreken - in bijna alle bijzaken met elkander in meening verschillen, maar het alleen eens zijn in de hoofdpunten, dezelfde, die wij met alle kracht wenschen te behouden. Men kan volkomen op de hoogte zijn, zelfs van den cogitatieven jussief van Dr. Wieringen Borski zonder nog iets te weten van het geheele stelsel van Van Dale, dat toch zeker evenveel, wat den aanhef betreft, zelfs meer recht van bestaan heeft, dan al de andere. Het oude, eenvoudige boekje van Andriessen
Practische Logica, dat bij onze hedendaagsche taalbeoefenaars meerendeels een minachtenden glimlach zal wekken en hun allen met Wagner uit den Faust de zoete vreugde zal geven, dat zij het ‘zoo heerlijk ver gebracht’ hebben, dat eenvoudige boekje zal beter leeren, ingewikkelde zinnen te verstaan, dan eenige handleiding uit onze dagen.
Maar we achten de verwisseling van doel en van middel nog om eene andere reden niet alleen verkeerd, maar zelfs afkeurenswaardig. Immers wanneer zooveel wijsheid wordt uitgekraamd over elk deel van den zin, elk woord van het verhaal, dan zal men het geheel zoozeer verbrokkelen, dat het ieder lezer onmogelijk is, zich een denkbeeld van het geheel te krijgen. Niemand zal uit al de beelden van den ‘Schuttersmaaltijd’ een voor een genomen, zich een flauw denkbeeld kunnen maken van de heerlijke schepping van Van der Helst. Niemand zal een landschap leeren bewonderen door