Een Uiltje vangen.
Dankbaar voor het bewijs van belangstelling plaatsen wij met goedkeuring van den hooggeachten schrijver, onderstaanden brief.
Weledele Heer!
Ik merk in uw geacht Tijdschrift Noord en Zuid, Jaarg. VII, No. 2 pag. 99 eene beantwoording op van de vraag: hoe de uitdrukking een uiltje vangen te verklaren.
Ik meen de juiste verklaring gegeven te hebben in mijne Nederl. Spraakl. D. II. Syntaxis § 125 A.I. s. p. 49-52 (derde uitgave) en aldaar bepaaldelijk Aanm. 1 (bl. 51 en 52).
Ten overvloede wil ik ze hier herhalen: Er zijn in onze taal eene menigte analytische uitdrukkingen voorhanden, bestaande uit een zelfstandig naamwoord, vereenigd met verschillende werkwoorden, welke in die vereeniging niets anders beteekenen, dan doen bestaan, maken.
Van dezen aard zijn, bij voorbeeld, vellen in vonnis vellen, slaan of hechten in geloof slaan of hechten, treffen in een vergelijk treffen, scheren in den gek scheren, d.i. den gek maken, voor gek spelen. Evenzoo nu, als die werkwoorden (vellen, slaan, treffen, scheren, d.i. vluchtig over iets heenstrijken om wat zich daarop bevindt te vangen), worden ook hunne Synonyma: grijpen, vatten, vangen, knappen gebruikt in de uitdrukkingen plaats grijpen; moed vatten; een puisje vangen, d.i. het poesje maken, voor een poesje spelen, als kinderen doen, die de schel trekken, evenals de kat, na haren buit besprongen te hebben, dadelijk wegloopen; een witje vangen, d.i. gelijk een vlinder of uiltje, na een oogenblik ergens aan geweest te zijn, wegfladderen; een misje knappen, een psalmpje knappen, dat is vluchtig opzeggen.