Des ganschen werelds - 2e naamval van de gansche wereld. Hier wordt wereld mann. genomen, gelijk vroeger; nu is het vrouwelijk. Verg. 's Werelds loop.
Vier - vuur, hier overdragtelijk gebezigd voor het Christelijk geloof, het Evangelie, dat leven, vuur wekt.
Des hemels twalef lichten. - De 12 sterrebeelden in den dierenriem, die de zon in één jaar doorloopt. Zij werden het eerst door de Egyptenaren bepaald.
B. Zin en bedoeling van 't geheel.
De dichter spreekt hier het volk van Nederland in deszelfs bloeitijd aan. Het moet niet meenen, dat en wind en water en magneet slechts dienen, om zijne schatten te vermeerderen, gesproten uit de winsten op de voortbrengselen van alle hoeken der aarde. Neen, die zeevaart en rijkdom moeten hem middelen zijn, om de boodschap des heils, oorspronkelijk door 12 boden, de leerlingen van Jezus, gebragt, over de geheele aarde bekend te maken. Het geheel is dus eene opwekking aan de oude Nederlanders, om niet alleen op hun stoffelijk voordeel te letten, maar ook de zendelingszaak te behartigen.
C. Dichterlijke schoonheden.
De aanhef is edel en gepast voor de bedoeling des dichters.
De bijvoeging van trouwhartig neemt aanstonds in.
Zoo ook de volgende regels, die schijnen ingerigt te zijn, om in te nemen.
Krachtig is de uitdrukking: de buijen en de baren met een hout bedwingen.
Schoon zijn de benamingen voor wind, water en magneet.
Schilderachtig zijn de uitdrukkingen voor Hollands overvloed in vreemde producten: huizen vol, spijkers overgoten.
Krachtig is weder de aanhef van het nazindeel der periode.
Dichterlijk schoon bovenal zijn de 5en, 6e regel van onderen.
Vooral verheven de uitdrukking: dat de rijken der wereld op Gods gebod voor de Nederl. op zee moesten wijken.
Schoon is ook de benaming voor het Evangelie; het is een vuur, een levenwekkend beginsel, een geest; geene leer.
Hoog dichterlijk zijn de beide laatste regels, vooral door de tegenstelling, daarin voorkomende.
Het geheel munt uit door kracht en gespierdheid, waardig een' oud Hollandsch' dichter der 16e eeuw, aansprekende het volk van dien tijd.’
Tot dusver de Sollicitant.
De Examinator heeft er deze noot aan toegevoegd:
‘Onbespoorde wegen - Deze uitlegging is min juist. Anderen schreven te regt, dat onbespoorde wegen in 't algemeen alle zeeën