Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Iets over Eigennamen.
| |
[pagina 167]
| |
uit den heiligen kalender, zijn deze voor het volk een doode letter, niemand verstaat de beeldspraak meer van een naam als Hildegonde of Bertha, van Albrecht of Rudolf. Evenzoo is ook de oorspronkelijke beteekenis van de meeste plaatsnamen bijna geheel uit het volksbewustzijn verdwenen. Bij deze wil ik hier een oogenblik stil staan, te eer daar het onderzoek dezer namen thans door het Aardrijkskundig Genootschap is opgevat, en ik meen dat het niet ondienstig is de aandacht der lezers van Noord en Zuid op de in het tijdschrift van dit genootschap verschijnende studiën te vestigen. Terwijl men zich in de Koninklijke Academie gedurende de jaren 1857 tot 1864 voornamelijk met de kwestie bezig hield, hoe de plaatsnamen, met hunne verschillende spelling en oude vormen, het best in overeenstemming met de nieuwere spelregels te brengen waren, zijn er thans stemmen opgegaan om in plaats van vernieuwing en vervorming op min of meer willekeurige grondslagen, eerst te trachten, voor zoo ver mogelijk, de onzekerheid weg te nemen, waarin men omtrent de geschiedenis van zoovele dier namen verkeert, en de bronnen bekend te maken, die licht over den oorsprong, de geschiedenis en de spelling dier namen kunnen verspreiden. Hiermede heeft men dus weer eenigermate het werk opgevat, dat Hoeufft in zijn werkjeGa naar voetnoot1) begonnen was. De meerdere kennis van de oude taal en de grooter menigte bronnen, welke toegankelijk zijn, maken dat dit werk thans op beter grondslagen en met meer resultaat dan toen kan geschieden, terwijl ook weder dit onderzoek èn voor den historicus, èn voor den taalkundige schoone vruchten kan afwerpen. In antwoord op de uitnoodiging, door de commissie van redactie aan verschillende personen toegezonden, werden verscheiden belangrijke mededeelingen en opgaven ontvangen, zoodat de uitgave der verschillende stukken niet lang behoefde uitgesteld te worden. Uit hetgeen tot nog toe is uitgegeven kan men natuurlijk zien, dat ook hier te lande meestal algemeene woorden tot plaatselijke eigennamen geworden zijn, omdat een woord, dat eigenlijk eene meer algemeene beteekenis had door de omwoners bepaald voor die plaats altijd gebruikt werd. Die meer algemeene aanduiding was voor hen voldoende, dewijl, vooral in vroeger dagen, de bekendheid eener plaats zich niet over eene bepaalde streek uitstrekte, zoodat, wanneer er geene andere benamingen voor dergelijke zaken in den onmiddelijken omtrek noodig waren, men zich tot den enkelen naam kon bepalen. Moest daarentegen de plaats onderscheiden worden van andere, dan werd de eene algemeene naam met een eigennaam of anderen algemeenen naam saam verbonden, of er werd een adjectief voorgevoegd; | |
[pagina 168]
| |
dikwijls ook bracht de eigenaardige gesteldheid der plaats een karakterizeerende tweede naam van zelf mede. Zoo kent men in Duitschland namen als: Burg, Münster, Hof, Kappel, Castel, Weiler, Baden, Brunnen e.a., ten onzent Doorn, Goor, de Hare, de Horst, de Kamp, Monster, Muiden, Huizen, ter A, de A enz., van welke Nederlandsche woorden, de bekende daarlatend, goor een lage drassige plaats, horst een bosch, monster een klooster, Muiden monden, A water beteekent. Vele zijn met andere naamwoorden saamgesteld, b.v. Zutfen, uit Zûdvenne, Hoogmade (made = weide), Oldenzaal, d.i. het oude slot, 's Hertogenrade of Rolduc uit Rode le Duc, vgl. 's Hertogenbosch en Bois le Duc, Bredevoort, d.i. de breede voorde. Sommige dezer namen komen alleen in den nominatief vorm voor als b.v. Horst, Goor, Amersfoort, andere in den datief Wijk bij Duurstede (met Dorestad, Appeldoren, Appelterens, (beide appelboom beteekenend) 's-Gravenhage; de laatste naam ook met lidwoord den Haag. Vele zijn er, bij welke deze verbogen vorm tot nominatief is geworden, terwijl de er voor behoorende praepositie met den naam is saamgesmolten, zooals den Helder, de Joure, Dalmsholte, Hagenvoorde of Ter Horne, Tubbergen (uit te Upbergen), Ter Oele, Ter Muijden, Averreest, waarin Overijselsch aver gelijk aan Ndl. over is. Vele dier namen zijn met eigennamen saamgesmolten. Veelal eens met persoonsnamen, welke, zooals uit de mededeelingen in het tijdschrift van het aardrijkskundig genootschap blijkt, dikwijls tot onherkenbaarwordens toe vervormd zijn. Dit laatste is b.v. in hooge mate het geval met de beide dorpsnamen Serooskerken op Walcheren en Serooskerken op Schouwen. De Heer Broekema heeft op blz. 3 duidelijk aangetoond hoe van het eene 's Heer Alarthskintskerke (kerk door het kind van heer Alard gesticht) van het andere 's Heer Alardskerke de oude naam was. Beide namen zijn eerst verkort en samengetrokken tot Seralartskerke, vervolgens verbasterd tot Serolartskerke, daarna tot Seroertskerke en eindelijk tot Seroorskerke en Serooskerke geworden.Ga naar voetnoot1) Zoo werd, blijkens eene mededeeling van Winkler blz. 14, de naam van het dorp Ternaardin West-Dongeradeel uit Tonnawerd, d.i. werd van Antonius, in den volksmond verhaspelt. Een andere samentrekking van een eigennaam met een gemeen znw., die thans geheel onverstaanbaar geworden is, vindt men in den naam van het dorp Abkoude, dat in middeleeuwsche charters als Abekenwalde voorkomt. Abeke is een verkleinwoord van Abo, een oude eigennaam, terwijl het woord walde eerst tot wolde en vervolgens tot woude vervormd werd. | |
[pagina 169]
| |
Men vindt gevallen, dat eenzelfde woord bij plaatsen, die op eenigen afstand van elkander gelegen zijn, geheel verschillend gespeld werd en eindigde met twee oogenschijnlijk verschillende woorden te worden. Zoo werd het oudfriesche hiowere (haver z. Winkler p. 10), dat meest in verbinding met de praeposities in, op of te als plaatsaanduiding gebruikt werd, en oorspronkelijk het haverveld beteekende, voor het eene dorp eerst Hjouwer en vervolgens Jouwer en Joure, voor een ander dorp bij Dokkum steeds Hiaure gespeld, terwijl een derde gehucht van dien naam den naam van Jouwer kreeg. Minder groot is het verschil, dat men vindt in eenige samenstellingen van het oude bôke, ndl. boeke (beuk) met het woord horst, dat bosch beteekent. Is er een landgoed bij Lochem officieel onder den naam van de Boekhorst bekend, dikwijls ook wordt het in den volksmond met klemtoon op de tweede lettergreep als de Bokhórst uitgesproken. De heerlijkheid onder Zalk thans Bukhorst genoemd, heette in de 12e eeuw Bochorst en Boeckhorst. Elders weder heeft de ô zijn klank behouden, zooals o.a. in Boekelo, in de 16e eeuw ook Bokelo gespeld, een naam, die in beteekenis met die van Bokhorst overeenkomt. Horst en Loo komen, hoe menigmalen ook in verbinding met andere namen, toch ook nog op zich zelf staande voor. Dit is niet het geval met de namen heim en waard en evenmin met het Friesche woord ga. Deze woorden zijn wederom in veel gevallen geheel als onbeteekenende achtervoegsels behandeld en van klank en vorm veranderd daar de klemtoon op het eerste woord viel. Zoo ontstond b.v. een naam als Anjum uit Aangium, en dit uit Aniaheim of Aningaheim, d.i. woonplaats van de familie van Ane, een nog heden ten dage bekende persoonsnaam; zoo heette b.v. het in Friesland als Winaem bekende dorp vroeger Winaldum, samengetrokken uit Winaldheim, woonplaats van Winald. Zoo is ook van de meeste samenstellingen met het woord kot (kleine boerenplaats), in verbogen vorm kote, pl. koten luidend, de eigenlijke beteekenis geheel verloren gegaan, en maar weinigen weten, dat de in de oostelijke provinciën voorkomende vorm kate en katen, ook bekend door den geslachtsnaam ten Kate, dezelfde is en alleen door invloed van het dialect deze a voor o heeft gekregen. Het Overijselsche Kathen of Cothen is dus hetzelfde woord als het Utrechtsche koten, en de Overijselsche plaatsnamen Veecaten Goorkate e.a. staan dus voor veekoten van veekot en gootkot, en wijken in geen opzicht van de eigenaardigheden van dit dialect af, dat geregeld eene a voor o vertoond. In Colmschaten is even als in den geslachtsnaam van Eenschoten, de oude consonant-verbinding sk, ontstaande door de vereeniging van den genit. Colmes met katen, zoodra, toen het laatste woord niet meer verstaan werd, in sch overgegaan en zoo is het kenmerkende der oude samenstelling | |
[pagina 170]
| |
Colmeskaten, ons door een charter van 1284 overgeleverd, geheel verloren gegaan. Van eenige namen zijn er verklaringen te vinden, doch bij gebrek aan genoegzame gegevens en verzamelingen is het nog ondoenlijk van vele andere de beteekenis en geschiedenis mede te deelen. Deze verzamelingen te vormen, waardoor èn de taalkundige verklaring kan gegeven worden èn de historische ontwikkeling kan nagegaan worden, is het doel van het aardrijkskundig genootschap. De taalkundige vermag soms maar weinig, wanneer hij de hulp van den geschiedvorscher moet missen; vooral b.v. in gevallen, waar men in vroeger tijd voor dezelfde plaats een geheel anderen naam vindt dan in later tijden. Dit is zooals o.a. bij de stad Sluis het geval, welke plaats voor 1241 Lamminsvliet of Lambertvliet heette, waarschijnlijk zoo genoemd naar het er langs vloeiende water, dat zijn naam aan een zekeren heiligen bisschop Lambert te danken had. In een brief van Gravin Johanna van Constantinopel wordt de plaats het eerst Lesclusaa genoemd, en in een tarief van 1252 is sprake van een ‘toolnare van der Sluus. Hier hebben wij, zooals ook in sommige andere plaatsen met eene bepaalde naamsverandering te doen. In veel gevallen echter is het de volksetymologie, welke het onmogelijk maakt om, zoo de oudste benamingen niet bekend zijn, eene verklaring van den plaatsnaam te geven. Merkwaardig zijn in dit opzicht eenige Duitsche plaatsnamen als b.v. het Hessische Altenstädt, dat oudtijds Alahstat genoemd werd. Dat het vroeger de plaats van een heidenschen tempel geweest was, raakte in vergetelheid en het oudgermaansche woord alah, dat geheel buiten gebruik gesteld was, werd niet meer begrepen en vervangen door het hiermede in klank eenigszins overeenstemmende alten. Eene plaats bij Bonn, welke vroeger Reginbach heette, werd toen de eg in den volksmond overging in ei, van de andere plaatsen met Regin (Reginsburg, Reginbach in Würtemberg) gescheiden, en door de nabuurschap van den ‘Rhein’ in Rheinbach veranderd.Ga naar voetnoot1) De weg in Trier, welke naar het water voerde en in de dagen der Romeinen ad undas heette, veranderde in den volksmond niet in de waterstraat of iets dergelijks, maar werd tot Zum Hunde. Zoo hebben ook nimmer de Saksen, noch hun naam eenige aanleiding tot het ontstaan van Sachsenhausen eene wijk van Keulen gegeven, doch alleen het onjuist verhaspelen der uitdrukking sechzen hüsen, zestien huizen, waaruit de buurt aanvankelijk bestaan schijnt te hebben. Altena bij Hamburg wordt meestal verklaard als al te na nl. te nabij, en deze verklaring heeft een schijn van waarheid, daar zij zoo eenvoudig is, | |
[pagina 171]
| |
maar toch is deze vorm van den naam uit later tijd, toen het volk zich rekenschap wilde geven van de beteekenis van het woord den naam en de oude benaming Aldenau, d.i. Alde auwe, uit de herinnering der bewoners verloren was. Iets dergelijks vindt men in Zutphen waar een oud gedeelte der stad thans de Apenstart genoemd wordt; een naam door de spraakmakende gemeente dus vervormd, daar zij den ouden naam Apenstad niet begreep. Wellicht zich beleedigd voelend door den naam, die dat gedeelte der stad als door apen bewoond karakteriseerde, werd stad door hen in start veranderd, daar de aap beter een staart dan een stad kan hebben. Toch was de naam Apenstad, holl. open stad, volstrekt geen schandnaam maar duidde alleen het open liggend gedeelte aan den Berkel aan. Bij het nasporen van de geschiedenis en beteekenis der plaatsnamen stuit men dus dikwijls op allerlei eigenaardige moeilijkheden. Vooral bij die plaatsnamen, welke in de vroege middeleeuwen ontstaan zijn, heeft men soms met het groote bezwaar te kampen, dat de naam der plaats aan een ander volk zijn ontstaan te danken heeft gehad, dan aan den volksstam, welke daar ter plaatse zijn verblijf hield; m.a.w. dat zich in een minder talrijke volksmassa eene kolonie uit eene andere dicht bevolkte streek afkomstig indrong, die daar midden tusschen de hun vreemde bevolking namen aan hun woonplaats of omgeving gaf, welke aan hun moederland of aan hun moedertaal ontleend waren, terwijl na verloop van tijd deze kolonie soms geheel samensmolt met de hen omgevende inboorlingen. In Noord- en Zuid-Nederland zijn nog niet veel voorbeelden van dergelijke nederzettingen bekend, zooals o.a. de bevolking van Vriezen veen, welke zich in eene geheel Saksische streek heeft neergezet, doch wellicht brengt nader onderzoek aan het licht, dat vele namen van plaatsen in streken gelegen, waar men thans Saksisch dialect hoort, aan het Frankisch hun oorspronkelijken vorm te danken hadden. Eigenaardige moeilijkheden geeft dit feit o.a. waar men plaatsnamen uit deze streken vergelijken wil met plaatsnamen uit andere Germaansche landen. Het ligt toch voor de hand, dat men om Nederlandsche namen te verklaren, licht andere nederduitsche namen ter vergelijking zal aanhalen. Een Empel en Meerwijk (blz. 33) in Braband gelegen, zal wellicht zijn verklaring vinden door de vergelijking met Empel en Meerhoog in de omstreken van Wezel gelegen; Boekelo in Overijsel en in Noordbrabant zal men stellen naast Bokel en Bokle in de Altmark, den naam der stad Kamerijk en van het dorp Kamerijk in Utrecht naast dien van Kamerick in de Altmark. Eenige dezer Nederlandsche namen in het noorden van Duitschland nu kunnen niet met de andere daar voorkomende Nederduitsche namen gelijk gesteld worden, t.w. indien het namen zijn door | |
[pagina 172]
| |
kolonisten uit Holland, Vlaanderen of Friesland aan hunne nieuwe woonplaats gegeven ter herinnering aan de geboorteplaats of uit liefde voor den vaderlijken grond zoo genoemd. Iets dergelijks als men nog heden ten dage in Amerika kan opmerken. De omstandigheden en de toestanden van den tijd, waarin deze benaming plaats had waren echter wel eenigszins anders dan nu, en het is dan ook niet te verwonderen dat sommige der Nederlandsche namen in hun oostelijken vorm niet altijd terstond te herkennen zijn. In de eerste jaren der 12e eeuw stond de schrijfwijze der namen in deze streken nog minder vast als thans en vele dezer kolonisten, in de schrijfkunst onbedreven, gingen op den klank af en gaven dien dikwijls zoo weer, dat de geestelijke, die hem opteekende en onbekend met de oorspronkelijke benaming was, een naam schreef, die niet in allen deele met den bedoelden Nederlandschen naam overeenstemde. Een enkel woord nog over deze Nederlanders in Duitschland, die daar aan zoovele Nederlandsche namen aanzijn gegeven hebben. Vroeger is herhaalde malen beweerd, dat het bekende lied ‘Naar Oostland willen wij rijden’
van deze oude emigranten afkomstig zoude zijn. Het is door Kalff in zijne belangwekkende dissertatie Het Lied in de middeleeuwen bewezen, dat dit een onjuiste opvatting is. Oostland in dit lied is niet het Wendenland, oostelijk van de Elbe, waarheen, omstreeks 1106, een geestelijke en vijf leeken hunne schreden richten. Deze zes mannen sloten met den bisschop Frederik van Bremen en Hamburg een voor hen voordeelig verdrag,Ga naar voetnoot1) waarbij hij hen eenige lage streken in zijn bisdom afstond tegen een lagen eyns. Hiervoor zouden zij rechtspraak hebben volgens hunne vaderlandsche gebruiken en in het kerkelijke gericht worden naar de costumen in het bisdom Utrecht in zwang. Reeds vroeger omstreeks 1099, het jaar van de vermoording van den bisschop Koenraad van Utrecht, waren er Nederlandsche bannelingen in den omtrek van Hildesheim gekomen, die daar echter bij verdrag voorwaarden voor landverwerving verkregen, waardoor | |
[pagina 173]
| |
zij in haast slechter toestand waren dan de hoorigen van den bisschop. Sedert 1106 hebben de Nederlandsche kolonisten voordeeliger voorwaarden verworven en is hun aantal in Duitschland aanmerkelijk toegenomen. Verdragen, waarbij land aan Nederlanders werd afgestaan, zijn uit verschillende jaren bekend o.a. uit 1181, uit 1187; zoo weten wij dat Adolf von Schauenburg in 1139 boden zond naar Vlaanderen, Holland, Friesland en Westfalen om allen, die daar in druk zaten, uit te noodigen de vette gronden, die in het Wendenland ledig lagen, in te nemen, en velen, zoo verhaalt de berichtgever, kwamen met familie en have derwaarts. Deze landverhuizers kwamen natuurlijk uit verschillende streken van de Nederlanden. Blijkens de namen vond men onder hen Vlamingen en Hollanders, blijkens de rechtsgebruiken Saksen en Franken en hetzelfde blijkt uit den aanleg en bouw der dorpen en hoeven, die al naar gelang men met Franken, Vlamingen of Hollanders, Saksen of Friezen te doen had, verschillend zijn. Daardoor vindt men onder de plaatsnamen en ook onder de persoonsnamen tusschen Elbe en Oder, Holstein en de Lausitz zulk een groot aantal eigennamen, met Hollandsche, Vlaamsche of Geldersch-Westfaalsche namen overeenkomende, zooals men in het register op Riedel's Codex diplomaticus Brandenburgensis kan zien. Zonder de hulp der historie was deze overeenkomst waarschijnlijk een onverklaard punt gebleven en was zij wellicht aan geheel andere redenen toegeschreven. Grammatica en historie moeten bij de verklaring der plaatsnamen elkander de hand reiken. Ieder op zich zelf is niet bij machte de vraagstukken op te lossen, welke zich hierbij opdoen. Doch ook omgekeerd kan de studie der plaatsnamen aan de taalkunde belangrijke diensten bewijzen. Daar zij zich met de geschiedenis van de vormen en beteekenis van woorden uit oudere taalperioden en uit latere tijden bezig houdt, is zij voor de lexicologie zoowel als voor de morphologie van groot belang. Ook in dit opzicht verdient het streven van het Aardrijkskundig Genootschap niet alleen belangstelling, maar ook ondersteuning.
Utrecht. J.H. Gallée. |
|