| |
Taalkunde.
Van Dale, Nieuw Woordenboek; Fockens, Oude en nieuwe spelling; van Helten, Kleine Nederl. Spraakk.; van Helten, Nederl. Spraakk.; v. Helten, Vondels Taal; de Jong, Vragen en Opgaven; Karssen, de Taalvriend; Kern, Handl, d. Ned. taal; Lamerus, korte Aanteek.; Stellwagen, Verleden en Heden; Verwijs & Verdam, Middeln. Woordenb.; v. Vloten, Woordenb.-grieven; Onze Volkstaal.
H. van Dale, Nieuw Woordenboek der Nederlandsche taal. 3e geh. nieuwe druk, bewerkt door J. Manhave afl. 1-18, 's Hage, Leiden, Mart. Nijhoff, A.W. Sijthoff en Henri J. Stemberg. (1-1444 in 2 kol.) post. 8o compl. in p.m. 25 afl. à f 0.40.
Met prijzenswaardigen spoed wordt de uitgave van den nieuwen druk van van Dale voortgezet. In het welbegrepen belang van den onderwijzer, kunnen we niet anders dan dringend aanhouden, dat men het boek koope. Algemeen klaagt men over den slechten uitslag der acte-examens in het Nederlandsch, maar er zou zeer veel veranderen of ten minste moeten veranderen, indien er geen candidaten meer waren, die het moeielijkst denkbare vraagstuk wilden oplossen, nl. eene taal te leeren zonder woordenboek. Slechts weinge genieën kunnen prof. Cobet de bekende woorden nazeggen: ‘Zoo gij de taal wilt leeren, werp dan eerst uw woordenboek weg.’ Zeker, dat is het hoogste wat men zich kan denken. Door nauwlettend lezen moet de lezer zichzelven tot een woordenboek worden, maar daartoe is heel wat andere studie noodig dan de geplaagde onderwijzer in zijne snipperuurtjes op zich kan nemen. Daarom verkorte men zich den weg door een woordenboek.
De vraag, welk het beste is, is spoedig beantwoord: behalve de Woordenlijst is er niets anders dan Van Dale. De Woordenlijst is onmisbaar, voor spelling en enkele regels en toelichtingen, maar de woorden worden niet verklaard; dat doet alleen van Dale. Het is geen noodeloos werk den
| |
| |
onderwijzers het gebruik van een verklarend woordenboek aan te raden. Sedert zeven jaren blijkt ons aanhoudend, dat het nut en de beteekenis van van zulk een woordenboek volstrekt niet begrepen wordt. Een der nuttigste oefeningen om te onderzoeken in hoeverre men de kracht der woorden kent, is die welke o.a. Terwey herhaaldelijk opgeeft, nl. ‘vorm zinnen, waarin de onderstaande woorden in de verschillende beteekenissen voorkomen.’ Laat deze en gene maar eens beproeven bij benadering op te geven, in hoeveel beteekenissen de woorden omdoen en aandoen voorkomen en wat de woorden galei, pastei, anker al zoo beteekenen kunnen en hij zal ondervinden, dat de hulp van een woordenboek onmisbaar is. Indien we dus in het algemeen het gebruik van woordenboeken ten sterkste aanraden en in het bijzonder - bij gebrek aan concurrentie - van Dale, dan mogen we echter niet nalaten te getuigen, dat dit werk bij een volgenden (d.i. vierden) druk toch nog in menig opzicht verbeterd kan worden.
Onze aanmerkingen zijn van verschillenden aard en betreffen in de eerste plaats den omvang.
Zal een woordenboek veel en graag gebruikt worden, dan moet het goedkoop en door geringen omvang handig zijn. Nu is deze derde uitgave 125 vel groot, zegge 2000 bladzijden zeer compressen druk in twee kolommen, een schrik voor iemand, die wat op te zoeken heeft, althans wanneer hij nog moet leeren, een woordenboek te gebruiken. Door de hopelooze volledigheid, die men wenschte, is het eensdeels onmogelijk geworden wat grooter letter te nemen, anderdeels bedraagt de prijs nu tien gulden, terwijl voor velen de prijs van den tweeden druk (f 6.95) reeds te veel scheen te zijn. De menschen zijn nu eenmaal niet anders.
Dat de omvang te groot is, vindt zijn oorsprong in het volgende:
De samenstellingen zijn in onrustbarende menigte gegeven, terwijl het voldoende zou geweest zijn, alleen die samenstellingen op te teekenen, die òf om het geslacht, òf om de verbindingsletter, òf om de beteekenis opgaaf of verklaring noodzakelijk maakten. Hoewel dus natuurlijk toch lang niet alle samenstellingen zijn opgegeven, staan er zeer vele in, die nooit door iemand zullen gezocht worden, zoo bijv. afstrooming, afvloeiing, afvlieting die zonder verklaring en alleen met noodelooze aanwijzing van den meervoudsvorm, zijn opgenomen, zoo doorbarbieren, doorbekeren, doorbetten waarvan, wanneer door verklaard is, in de beteekenis, die 't hier heeft, niets te zeggen valt, zoo losbeitelen, losbladeren, losbruien, woorden die zeer zelden voorkomen, maar verstaan worden, als men het grondwoord kent; in allen gevalle beter nog verdedigbaar dan loskunnen, loshebben, loszijn, losmogen, losmoeten, loszullen wat geen samenstellingen zijn. Dat er een werkwoord herkussen bestaat, zal zeker niemand vermoed hebben. Het ligt voor de hand, dat de schrijver deze woorden niet alle bij goede schrijvers heeft gevonden, maar dat hij een zeer groot gedeelte dezer woorden zelf heeft gemaakt.
De gewestelijke en verouderde woorden zijn in grooten getale opgegeven. Het verdient een bijzonder woord van lof, dat van de woorden, in Zuid-Nederland in gebruik, een grooter getal is opgegeven dan in eenig tot dusverre in Nederland verschenen werk. Wel hebben de Bo en Guido Gezelle heel wat woorden gehoord en opgeteekend, die hier niet staan, wel zijn we in 't bezit van eene kostbare verzameling door K. De Ffou bijeengebracht, waarvan geen derde deel eene plaats in dit Wdbk. vond, maar meerendeels zijn ze slechts in kleinen omtrek gebruikelijk en moest dit Wdbk. een dialecticon worden, dan zou de omvang geheel anders zijn. Doch meenen we, dat tal van deze woorden konden gemist worden.
| |
| |
De bastaardwoorden zijn eveneens al te talrijk. De technische benamingen uit de wiskunde, de scheikunde, de sterrenkunde en andere wetenschappen worden niet zóo verklaard, dat een oningewijde er iets aan heeft en de man van het vak zal ze niet zoeken. Zoo is discursief hier zeker onvoldoende verklaard en de oningewijde zal het woord inflexioskoop na de hier gegeven verklaring toch niet begrijpen. Bij andere woorden, die bijzonder tot de studie van taal- en letterkunde behooren, we noemen bijv. legende en dythirambe is de omschrijving onvolledig en daardoor onjuist.
De definities loopen ook zeer uiteen. Naar deskundigen ons verzekeren zijn die, welke betrekking hebben op geneeskunde, natuurlijke historie en rechtsgeleerdheid hier en daar vrij gebrekkig, maar juist daarom ware het beter geweest een groot deel dier woorden wegtelaten. Bij de overdreven beknoptheid van enkele steekt de groote uitvoerigheid van andere af en een heel opstel over opril, april, afril hoe noodig ook de mededeeling zij, had men hier zeker niet gezocht. Evenmin was het noodig, verschillende voorbeelden te geven, daar waar een woord in de gewone beteekenis voorkomt, nog daargelaten, dat niet alle voorbeelden aan goede schrijvers ontleend zijn, of althans zóo zijn gekozen, dat ze iets bewijzen.
In het kort ons oordeel samenvattende, zij gezegd, dat dit woordenboek inderdaad in een groote behoefte voorziet, maar dat eene volgende uitgave òf de helft òf het dubbele van den omvang behoort te hebben, zal er eenparigheid zijn tusschen de verschillende wenschen, die de Schr. wilde bevredigen. De helft is voldoende voor datgene, wat de gebruiker inderdaad ooit zal zoeken, het dubbele is nauwelijks voldoende als het woordenboek werkelijk geheel de taal van Noord- en Zuid-Nederland zal weergeven. Ongetwijfeld echter is dit woordenboek het beste en volledigste, wat tot dusverre verscheen; maar de bewerker zal handen vol werks hebben en jaren arbeids moeten geven om het woordenboek eenmaal aan alle rechtmatige eischen te doen beantwoorden.
| |
Th. Fockens, Oude en nieuwe spelling, Lijst van woorden, die bij den overgang van de oude tot de nieuwe spelling eenige verandering in schrijfwijze hebben ondergaan, 2e nauwkeurig herziene en verbeterde druk, tevens bevattende: Eene opgaaf der voornaamste spelregels. Gouda, G.B. van Goor Zonen. (64) kl. 8o. f 0.25.
We meenden, dat een werkje als dit, geen reden van bestaan meer had, sedert de nog altijd als ‘nieuwe’ aangekondigde spelling vrij algemeen is. Als de eerste druk eenigen omvang heeft gehad, bewijst deze tweede, dat er inderdaad menschen zijn, die zoo iets noodig hebben en voor hen, die de ‘woordenlijst’ te duur vinden, kan dit werkje niet beter en niet slechter, dan eenig werkje in dezen geest, dat bovendien geen aanspraak op verdienste kan maken dienst doen, als het bekende Duitsche. Daartoe behoort er bij:
| |
Th. Fockens, Regels voor de spelling en uitspraak der Nederlandsche taal, tevens ingericht ten dienste van hen, die zich met de nieuwe spelling vertrouwd wenschen te maken. Kollum, T. Slagter, (16) kl. 8o f 0.15.
Dit boekje, in hoofdzaak een kort begrip van het voorwerk der ‘Woordenlijst’ heeft evenals het bovengenoemde werkje voor de school zeker zijn nut. Van beoordeeling kan moeielijk sprake zijn. Het is ons echter altijd een grievende teleurstelling, als we op den titel van een werk iets
| |
| |
lezen, dat ons aan ‘uitspraakleer der Nederlandsche taal’ doet denken. Er is voor vreemdelingen niet alleen, maar ook voor onzuiver Nederlandsch-sprekende Nederlanders groote behoefte aan. Het is te wenschen, dat spoedig een man van grondige taalkennis, vooral van fijn taalgevoel en gehoor zich aan den arbeid zet. Hij zal daarmede velen een grooten dienst bewijzen.
| |
Prof. Dr. W.L. van Helten, Kleine Nederlandsche Spraakkunst, 4e dr. Groningen J.B. Wolters (8 en 198) gr. 8o. f 1.90.
De beide handige schoolboekjes waarover onze geachte medewerker Dr. te Winkel indertijd een zoo gunstig oordeel uitsprak, zijn in deftig groot 8o formaat in éen deel bij een anderen uitgever verschenen. Het voorbericht vermeldt, dat elke vereenvoudiging is aangebracht, die zonder schade voor de wetenschappelijkheid mogelijk was, dat ‘nieuwigheden’ vermeden zijn, behalve daar, waar heerschende opvattingen verkeerd bleken te zijn.
Dit neemt niet weg, dat een groot 8o deel van 198 bladz. meer bevat, dan ook de vlijtigste leerling lust heeft te leeren en veel meer dan de bekwaamste en ijverigste docent aan eene geheele klasse of zelfs aan de grootste helft kan leeren. Daarom is alleen het allernoodzakelijkste met groote letter gedrukt, dit mag naar 's schrijvers meening, - en wij kunnen ons daarmede, wat het eerste gedeelte aangaat, meerendeels wèl vereenigen - ‘niet te veel heeten voor het doel, dat bij het gymnasiaal, middelbaar en normaal onderwijs op den voorgrond moet staan: eene degelijke praktische bekendheid met ‘de beschaafde moedertaal.’ Wat de syntaxis aangaat, was vereenvoudiging mogelijk en zeer gewenscht geweest en met het oog op ‘degelijke practische bekendheid’ kon zeker menige beschouwing zijn weggebleven.
Als wetenschappelijk werk, waarin de verschijnselen afdoende en duidelijk worden verklaard, achten we dit werk zeer hoog, maar we betreuren, dat het philosophisch gedeelte niet aanmerkelijk is ingekrompen en dat niet het aantal technische termen tot op de helft verminderd is. Dit maakt, dat de ‘kleine letter’ al heel weinig dienst zal doen, hetgeen wel degelijk het geval zou geweest zijn, indien aan dit werk een wetenschappelijk en een woordregister ware toegevoegd, een toevoegsel, dat we tot ons leedwezen missen. Een ‘bepalingszin van tijd bij 't praedikaatswerkwoord’ is een naam om een leerling mee weg te jagen, gezwegen van de definitie, dat zulk een bepalingszin ‘het feit uitdrukt, gedurende, vóór of na hetwelk het in den hoofdzin gezegde plaats grijpt.’ Indien de leerling dat niet zelf uit den zin kan vinden, is het maar beter, dat hij het ook niet uit zijn boek van buiten leert. Heet het eenvoudig ‘bepaling van 't gezegde’ en wel ‘bepaling van tijd’ dan is dit duidelijk en verstaanbaar, al is het ook iets minder nauwkeurig. We betreuren dit temeer, omdat de leer van den volzin hier met bijzondere juistheid is behandeld, alleen is het geschied in een vorm, die alleen bij bijzonder geduldige en ijverige leerlingen in den smaak kan vallen. Onze gymnasiasten hebben zes, onze leerlingen aan hoogere burgerscholen vier spraakkunsten te bestudeeren!!
| |
Prof. Dr. Kern, Handleiding bij het onderwijs der Nederlandsche taal, 7e druk herzien door J. van Dijk. 1e stukje Amsterdam, G. Theod. Bom (128) post, 8o. f 0.90.
We zouden onzen leeraren en onderwijzers meenen te beleedigen, door te veronderstellen, dat een werkje van een wereldberoemd geleerde, dat reeds zeven drukken beleefde, hun nog onbekend was gebleven. We
| |
| |
nemen echter de hoogst welkome gelegenheid te baat, om op een paar punten te wijzen, die voor werkende of aanstaande onderwijzers van het grootste belang zijn.
Men meent - waarom weet niemand - aan den naam des schrijvers het denkbeeld te moeten verbinden van dorre, barre geleerdheid. Niets is minder verkeerd geoordeeld. Waar de Leidsche hoogleeraar voor vakgenooten schrijft, veronderstelt hij natuurlijk eene mate van kennis, die bij het onderwijzend personeel aan de Lagere en Middelbare scholen gemist wordt, behoudens enkele leerlingen van de Leidsche hoogeschool, die de studie van de Germaansche talen, die van Gotisch, Angelsaksisch en Sanskriet hebben ondernomen. Waar prof. Kern echter voor anderen dan vakgeleerden schrijft, levert hij het doorslaand bewijs, dat alleen hij, die met een overweldigende massa geleerdheid toegerust, enkele eenvoudige zaken bespreekt, aan levendigheid van mededeeling, bondigheid van betoog en duidelijkheid van voorstelling niet licht kan overtroffen worden. Het zou niet moeielijk vallen, een half dozijn boeken te noemen geschreven, door mannen, die nog niet half geleerd zijn en waarin toch veel meer onverteerbare geleerdheid steekt dan in deze hoogst eenvoudige spraakkunst.
Dit kleine werkje dat gemakkelijk in één jaar op school kan doorgewerkt worden, gaat van eene geheel tegengestelde meening uit, als de meeste werken in den laatsten tijd verschenen. Hier en daar schijnt men te denken, dat de spraakkunst evenals de natuurwetenschappen eene reeks van theorieën heeft te ontwikkelen. Dit geldt - en dat nog maar voor de hoogste taalbeoefening, - slechts voor zeer enkele deelen (naamvallen, regeering der werkwoorden, vervoeging en enkele andere) maar voor de school hebben de theorieën maar zeer weinig waarde, nog daargelaten, dat ze zonder veel omvattende kennis niet straffeloos verkondigd worden. Dit werkje nu, blijft zoo goed als geheel vreemd aan alle theorie zelfs en de definities zijn hoogst eenvoudig en vertoonen geen zweem van geleerdheid, Het groote doel dat de Schr. zich stelde, was ‘een goede beschrijving van de taalverschijnselen te geven’. Daardoor leert de leerling opmerken en vergelijken, daardoor leert hij zelf zijn taalwetenschap door geduldig lezen uitbreiden.
Het blijve verder niet onopgemerkt, dat de laatste drie drukken niet noemenswaard veranderd zijn, dat zelfs sedert den eersten druk niets aan de inrichting van het boek werd veranderd hoewel de Schr. erkent, dat de nieuwere spraakkunsten voor zooverre ze hem bekend werden, eene geheel andere richting volgen. Wij zijn innig overtuigd, dat zij, die de in dit boek gevolgde oude richting volgen, zich daarbij wèl zullen bevinden.
Eenheid in het taalonderwijs en eenvoud in de voorstelling, dat zijn de eerste voorwaarden om resultaten te krijgen. Met het oog daarop halen we met bijzondere ingenomenheid den slotzin van het voorbericht aan:
‘In de kunsttermen heb ik evenmin verandering gebracht. Ik heb mij ook ten aanzien hiervan tot regel gesteld dezulke te bezigen, welke in de geheele beschaafde werefd in gebruik zijn. De neiging om allerlei nieuwe benamingen uit te denken, welke, buiten de muren eener school, door niemand verstaan worden, deel ik niet.’
H. KERN.
Terloops zij hier aangemerkt, dat Prof. Kern betrekkelijk de taalkundige termen dezelfde meening uitspreekt, die wij in ons vorig No. uit het ‘Overveluwsch Weekblad’ aanhaalden.
|
|