Ja, onder de mindere goden van het gild zijn er, die ook de naamvallen niet onaangetast laten.
Menige vragen zijn niet te verstaan, als men dit Bargoensch niet beet heeft. Om ze te beantwoorden, daar behoort nog wat anders toe.
Vele vragen, bv.: Hoe verdeelt ge de afhankelijke zinnen? of: Welke onderscheiden betrekkingen worden uitgedrukt door den vierden naamval? zijn dan alleen te beantwoorden, als men de paragraaf van de spraakkunst, waaraan ze ontleend zijn, van buiten kent. Gezonde begrippen over taal baten daarbij zoo goed als niets.
Hu is het lastig, dat de commissiën niet vooraf bekend maken, naar welk boek zij hare vragen zullen inrichten. De ongelukkige candidaat kon niet volstaan met òf van Helten, òf Terwey, òf de Groot door te werken, - hij dient op de spitsvondigheden van deze allen en misschien van nog andere gevat te zijn.
Op de spitsvondigheden, zeg ik; want waarlijk, die taalboeken vervallen in een ‘Grubeln’, zouden de Duitschers zeggen, waarbij de judica en syllogismen van de Middeleeuwsche logica nog maar kinderspelen zijn.
Dacht gij wel, dat er vijftien soorten van genitieven zijn? Hoe menig blokker zit ze op de rij af van buiten te leeren, en wat heeft hij er aan, als hij ze kent! - Wist gij, dat een ‘voorzetselbepaling’ kan zijn: van plaats, van wijze, van tijd, van omstandigheid, van oorzaak of reden, van middel, van doel, van gevolg, van betrekking of ten opzichte waarvan, van overeenstemming of afwijking, van scheiding, van vereeniging of aanraking? - Denk er eens over na, dat er is een ‘aaneenschakelend zinsverband’, en dat dit wederom kon zijn, eenvoudig verbindend, voorzettend en rangschikkend verdeelend. Dat er verder is: een tegenstellend zinsverband, wederom onderscheiden in zuiver tegenstellend, beperkend tegenstellend en uitsluitend; waarbij nog komen een redengevend zinsverband en een verklarend zinsverband?
Al die sofisterij verveelt U en ook mij walgt zij. Ik wilde U alleen aantoonen, dat de meest gebruikelijke taalboeken wemelen van een taalbedervend Bargoensch en van eene onvruchtbare sofistiek.
De ongelukkige hoofdonderwijzers moeten met die brabbeltaal vertrouwd zijn en de spitsvondige begripsonderscheidingen in het hoofd hebben. Zoo niet, dan druipen zij. Gezonde taalbegrippen en lectuur baten zonder dat niets. De auteurs, aan welke de voorbeelden op al die sofisterijen ontleend worden, zouden zonder genade worden afgewezen, als zij voor zulk een rechtbank verschenen.
Zouden wij hier wellicht eene gereede oplossing hebben van het anders onverklaarbaar feit, dat de meeste der afgewezenen juist over de moedertaal struikelden?
Tot zoover het Overveluwsch Weekblad.