Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog eens de Prothetische T van Tachtig.Ik waag het nog eens op die vraag terug te keeren, omdat ik overtuigd ben, dat Dr. te Winkel mijne tegenwerpingen tegen zijne verklaring der t uit ende niet weêrlegd heeft. De bewijzen waarmede ik mijne tegenwerpingen staafde, waren onvolledig, deels omdat zij door algemeen gekende waarheden, wier aanhaling ik onnoodig achtte, konden volledigd worden, deels omdat ik door gebrek aan tijd en inlichtingsmiddelen meer niet kon geven. Die onvolledige bewijsgronden zijn min of meer aangeroerd geworden, maar de tegenwerpingen zelve zijn blijven staan. Immers die waren: is de t van tachtig enz. in de slot-d van ende te zoeken, dan bestaat er geen reden, omdat die d niet denzelfden invloed op alle tientallen zou geoefend hebben, en dan zou men moeten tellen: twintig, tertig, tfeertig, tfijftig, tsestig, tseventig, tachtig, tnegentig. - Welnu 1) overal zegt men dertig; - 2) de dialekten waar de meeste tientallen met t voorkomen (60, 70, 80, 90) zeggen veertig en vijftig zonder den beginletter te wijzigen; - 3) de dialekten die feertig, fijftig, sestig, seventig zeggen, met verscherpte beginletter, hebben de t niet, tenzij bij tachtig. Dit alles blijft nog te verklaren, want Dr. te Winkel heeft niet bewezen, dat de twee d's in een end dertig enz. zoo moesten blijven; - hij heeft niet uitgeleid waarom in sommige dialekten slechts 60, 70, 80, 90 den invloed van end ondergaan, en dan nog wel zoodanig, dat dc slot-d, tot t verscherpt zelfs voor een klinker, hun bijgebleven is, terwijl 30, 40, 50 daar niets van gevoelen; - hij heeft niet bewezen, dat de dialekten die verscherpte v en z bezitten, ook de t hebben. 1. Het is voor hem zeer goed denkbaar, dat niemand ooit een ent tertig gezegd heeft. Ik denk integendeel, dat het een bewezen zaak is, dat de verscherping moest plaats hebben. De voorbeelden die ik aanhaalde, dienden alleen om te toonen, dat die verscherping ook door de spelling kon aangeduid worden. Immers een regel der Nederl. phonologie leert: als twee verwantschapte medeklinkers (b, p; v, f; - d, t; z, s; - gmuta, k; gspirans, ch) elkander als slot- en beginletter ontmoeten, worden beide hard uitgesproken, tenzij de tweede b of d is, in welk geval beide zacht zijn. Daarom spreekt men: de dach fan gisteren; ik fraag; ik cha; een ent feertig; maar ig ben, ig doe met de Fransche g van guerre; daarom telt men: dertich, feertich, fijftich, sestich, seventich; maar twintig, dertich. Nochtans, ofte, dustaen, en, in 't Westvlaamsch, hoochtag, leechtag, zijn de eenige, mij bekende uitzonderingen, en dan nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bemerke men wel, dat dit samenstellingen zijn, en niet afzonderlijke woorden die bij geval samenstooten. Twee gevallen echter beperken den regel: in Vlaanderen worden t d en d d altijd t t; in Noord-Nederland, volgens Ternest (Uitspraakleer der Nederl. taal) en volgens mijne persoonlijke opmerkingen, t d somwijlen, d d altijd. Francks Mittelniederl. Grammatik geeft daar §§ 111, 113, vele voorbeelden van, en Ternest geeft als voorbeelden op: het ligt daar, ik wist dat, uitdrukken, ontdooien, zitdag, handdoek, ronddraaien, biddag, harddraver, waar al de onderstreepte d's als t gesproken worden. Men kan er nog bijvoegen met dertig, 't dertigste deel, enz. Die phonologische wet, met wijzigingen wel is waar, maar in den grond dezelfde, bestaat overal. 't Is de wet van Notker, die schrijft: demo vater, maar des fater; tû holta dierna, maar far ûf tierna. Evenzoo worden in de Fransche uitspraak: un cheval, avec deux, êtes-vous tot un ch'fal, aveg deux, êd'-vous. Dus moest in 't onderhavige geval dertig tot tertig worden. Hoe komt het nu dat er nergens sporen van dien vorm voor 30 te vinden zijn? 2. Hoe komt het ten andere, dat in het Westvlaamsch, hetgeen toch geen Frankisch dialekt is, buiten 30, ook 40 en 50 geen verscherpte beginletter hebben? Of moet men daarom niet aannemen, dat de eigenaardigheid bij tsestig, tseventig, tachtig en tnegentîg hare oorzaak heeft in een verschijnsel, dat niet den minsten invloed op 30, 40, 50 oefenen kon? 3. Dr. te Winkel heeft niet bewezen, dat de dialekten die v en g verscherpen, ook de t hebben. Zijne menige citaten om te toonen, dat de t bij 60, 70, 80 en 90 op het einde der 14de eeuw algemeen Nederl., behalve Friesch, is, doen niets ter zake; of meent hij misschien, dat hetgeen alstoen algemeen Nederl. was, ook gemeengoed was van al de dialekten? Het feit, dat in de aangehaalde oorkonden sestig, seventig, negentig ook voorkomen, zelden wel is waar, maar dit slechts in vergelijking van tsestig, tseventig en tnegentig, leert ons wellicht dat de opsteller trachtte de algemeen gangbare vormen te gebruiken, zonder zijne gewestspraak heel te kunnen vergeten. Van 30, 40, 50 uit het Charterboek spreekt Dr. te Winkel niet, en toch zouden die tientallen, om hem niet tegen te spreken, met den vorm tertig, tfeertig en tfijftig moeten gevonden worden. Zeker heeft het Charterboek d - v - v - ts - ts - ta - tn, d i. de Vlaamsche vormen, die toenmaals de algemeen Nederlandsche waren, en opgehouden hebben dit te zijn, als het Vlaamsch opgehouden heeft in de algemeene taal het overwicht te hebben. En nu nog bezit het Vlaamsch die vormen, en geen ander dialekt dan het Vlaamsch. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want Dr. te Winkel veroorlove mij hem op mijne beurt de verzekering te geven, dat men te Antwerpen, Brussel, Leuven, Tongeren, Hasselt, Maastricht de tientallen van 30 tot op 90 met de volgende letters begint: d - f - f - s - s - ta - n, en de t niet kent. Ten andere: Dr. te Winkel geeft dit ook toe voor de Frankische dial. van Noord-Nederland; om te bewijzen dat die de t kennen, gewaagt hij slechts van één telwoord, met name tnegentig, in Holland vooral bij oudere lieden gehoord. Volgens hem dus tellen de Frankische bewoners van Noord-Nederland d - f - f - s - s - ta - tn. Dit stemt overeen met de verklaring van Dr. Brill in zijne Spraakleer § 17, die slechts van de t gewaagt bij 80 en 90, en voor 40, 50, 60 en 70 van verscherpte v en z spreekt. Wat tachtig of liever tachentig aangaat, dat in alle dialekten, tot zelfs in de platduitsche gevonden wordt, ik heb in mijn vorig artikel bewezen, zonder tegengesproken te worden, waarom het overal bestaat of gebleven is; - voor tnegentig mag men stout aannemen, dat de t door angleichnng aan tachentig daar gekomen is, evenals de en in tachentig zijn ontstaan aan eene dergelijke angleichung aan tnegentig dankt. Ik meen dus er bij te mogen blijven: 1. Dat de verklaring der t uit ende voor geene dialekten past. De vorm zachzig, in einem nicht rein mhd. denkmal gevonden (Grimm, D. Spr. 173 (249)), laat ook niet toe aan und te denken; de hoogduitsche z integendeel wijst op de nederduitsche t van ant en ook van hunt terug, indien men met Dr. Franck (Mtttelniederl. Gramm.) mag aannemen dat hund voor hunt staat. 2. dat voor de beginletters der tientallen, de Nederlandsche dialekten zich in twee groepen splitsenGa naar voetnoot1): een groep die t heeft bij 60, 70, 80 en 90, maar den anlaut niet verscherpt in 30, 40, 50, en waarvoor de vroegere verklaring met het voorvoegsel ant nog juist blijft; - een tweede groep die het t-verschijnsel niet bezit, maar v en z verscherpt, ter verklaring waarvan ik twee gissingen opperde: of wel den invloed van de slotletter van één tiental op de beginletter van het volgende bij de bloote opsomming der telwoorden, - of wel den invloed van het Middelfrankisch konsonantism. Om de eerste op te geven, ben ik het met Dr. te Winkel eens; zij heeft geene andere verdienste dan dat zij zonderling is. Toch wil wil ik doen bemerken, dat de hierboven aangehaalde phonologische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regel de vraag niet toelaat, waarom slot- en beginletter van twintig en dertig zich bij hun samenstooten niet tot ch en t verscherpen. De tweede gissing bleve dus alleen over, maar Dr. te Winkel, die er toe komt de noodzakelijkheid eener afzonderlijke verklaring voor de verscherpte v en z niet onvoorwaardelijk te verwerpen, wil liever aan een Frieschen invloed, dan aan een Middelfrankischen denken. Ik blijf echter gelooven, dat een invloed van 't Middelfr. op onze Frankische dialekten, misschien wel op het Dietsch, natuurlijker is dan een invloed van 't Friesch: men denke slechts aan H. v. Veldeke en Hein van Aken, in één woord: aan den tijd van 't letterkundige leven in 't Limburgsche.
Gent, December 1883. J. VERCOULLIE. |
|