Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMoederzielalleen.In Loquela (Januari '83) las ik eene studie over Bloedmoedernaakt en Bloedzielalleen, waarvan de oeconomie nagenoeg op het volgende uitkomt: Na uitgelegd te hebben, dat bloed hier mensch, kind beteekent (hetgeen onjuist is) en ziel ook mensch (hetgeen onnoodig was), geeft de opsteller eene belangrijke opsomming van synonymieke uitdrukkingen in 't middel- en nieuwnederl. en in vreemde talenGa naar voetnoot1). Overgaande tot de definitieve uitlegging, vermeldt hij de gissingen van Bilderdijk, Tobler, De Vries, Verwijs, Adelung, Schmidt, Grimm en De Jager, die mij zoo min als hem voldoen, en komt tot het resultaat, dat in deze samenstellingen de eerste elementen dienen om het woord een te versterken, hetgeen dan ook uitvoerig bewezen wordt met eene afzonderlijke uitlegging voor iedere uitdrukking, op zulke wijze aangebracht, dat steeds aan het versterkende woord bon gré mal gré zijne oorspronkelijke beteekenis behouden wordt. (En te dier gelegenheid is ons nog eens eene onnoodige dissertatie gegeven om te bewijzen, dat een in zulke woorden niet unus maar solus beteekent). Zoo stip ik o.a. aan: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||
Onvoldoende is dus de uitslag dezer studie. Immers iedereen neemt aan, dat in zulke samenstellingen het eerste deel dient om het tweede deel te versterken, en algemeen gangbaar is de uitlegging van de wijze waarop die versterking geschiedt, bij middel van eene ter wille van het versterkende woord gebrouwde periphrase, waarin dit woord steeds eene gedwongen en veelal malle figuur maakt, bij voorbeeld:
Bij Grimm en anderen nog worden deze en dergelijke woorden op dezelfde, mijns inziens onaanneembare, wijze verklaard. Van dien aard zijn ook Loquela's uitleggingen, maar gewoonlijk stouter dan de algemeen gangbare, en daarom min of meer nieuw. En toch ligt de juiste opheldering dicht bij de hand. Ook is ze reeds terloops aangewezen in 't Groot Woordenboek (II Deel, kol. 57), waar men leest: ‘.... al vormt de samenst. almachtig... en een aantal andere.... Het min of meer onregelmatige van sommige dezer samenstellingen laat zich licht verklaren door de opmerking, dat de meeste eenvoudig naar 't voorbeeld van almachtig zijn nagebootst’; - en in Dr. Brills Spraakleer (I, bl. 81, 4de uitg.) die zegt: ‘In de eigenlijke samenstelling doodzwak, doodziek, doodstil, heeft het bepalende woord, daar het de hoedanigheid als strekkende tot den dood of aan den dood gelijk kenmerkt, de kracht om aan die hoedanigheid den hoogsten trap toe | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||
te kennen. Vandaar dat de samenkoppeling van andere bijvoegelijke naamwoorden met dood zooveel als den superlatief dier adjektieven beteekent: doodeenvoudig, doodgoed, enz.’ Inderdaad, men kan deze samengestelde bijvoeg. naamw., die de waarde van een superl. absol. hebben, in twee reeksen deelen: 1. Degene waar het versterkende woord met in 't oog springende duidelijkheid, zijne echte beteekenis vertoont, als in: bloedrood, doodzwak, steenhard, stokstijf, muisstil, nagelvast, moedernaakt, enz.; - 2. Degene waar het onmogelijk is het versterkende woord bij middel van deszelfs eigenlijken zin te verklaren: bloedarm, doodgoed, steenrijk, stokblind, muisdood, nagelnieuw, moederalleen, enz. Men herinnere zich nog hierbij, dat onze talen geen afzonderlijk affix hebben om den superl. absol. uit te drukken. Zij moeten zich helpen met bij voorbeeld het een of ander geval aan te duiden waar de hoedanigheid in den hoogsten graad aanwezig is: bloedrood = zoo rood als bloed; moedernaakt = zoo naakt als van de moeder komende, enz. Daar men dit echter met alle bijv. naamw. in 't geheel niet of niet snel genoeg kon doen, werd dikwijls de superl. abs. naar 't voorbeeld van gestereotypeerde, logisch juiste uitdrukkingen, willekeurig of blindelings nagebootst: bloedalleen is dus eene navolging van bloedrood, en beteekent dus niet ‘zoo alleen als een nieuwgeboren bloedje,’ noch zelfs niet ‘zoo alleen als iets bloedroods rood is,’ maar doodeenvoudig ‘heel alleen.’ In bloedrood heeft bloed de kracht van een superl. affix, uithoofde zijner beteekenis; en in bloedalleen heeft het dezelfde kracht, omdat het ze wel heeft in bloedrood. Ik herinner mij eens in conversatie door een ongeleerden mensch te hebben hooren zeggen: ‘Ja, die man was, nog niet lang geleên, schatrijk, en nu is hij schatarm.’ Die woorden toonen duidelijk, hoe het taalbewustzijn van het volk dergelijke uitdrukkingen verstaat, en die opvatting is de juiste. Hoe kan men bovendien anders den gewonen superl. absol. verklaren? Het bijw. zeer immers beteekent pijnlijk en past dus niet bij alle hoedanigheidsw., en toch denkt er niemand aan, zeer gelukkig of zeer gezond uit te leggen door eene periphrase, waarin men aan zeer deszelfs grondbeteekenis behouden zou. Even zoo wordt in 't Westvl. stijf overal in plaats van zeer gebezigd, en zonder schroom zegt men stijf slap even zoo goed als stijf stil. Bij de Hoogduitschers wordt nu veel kolossal als bijw. van den superl. gebruikt. Ik weet niet of men kolossal klein zegt, maar zeide men het, het zou mij niet verwonderlijk voorkomen. Très in 't Fransch beteekent au-delà, en toch zijn er vele superlatieven die met een en-deça beter zouden staan. Terwijl men zegt fumer comme un Turc (= fumer à l'excès), hetgeen met de repu- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||
tatie der Turken overeenkomt, zegt men ook travailler, étudier comme un Turc, hetgeen eene voor de Turken te vleiende vergelijking is. Heel Vlaanderen door hoort men nevens vloeken gelijk een ketter, ook rooken gelijk een ketter. Ten slotte dus, zijn dergelijke samenstellingen een der onrechtstreeksche middels, die de taal, bij gebrek aan rechtstreeksche, gebruikt, om den volstrekten superl. te vormen. Om ze uit te leggen moet men ze in twee reeksen verdeelen. In de samenstellingen der eerste reeks springt de oorspr. beteekenis van het bepalende woord duidelijk in 't oog, en in die beteekenis even zit de kracht om den overtreffenden trap toe te kennen; de samenstellingen der tweede reeks zijn elk naar een bepaald woord der eerste reeks gevormd, zij zijn er als zoovele afgietsels van, en dáárdoor, 't is te zeggen door eene soort van catachrèse, hebben zij op hunne beurt superlatieve kracht. Behooren bijv. tot
In de woorden der tweede reeks zit dus dezelfde figuur als in: ‘een glazen kurk,’ ‘te paard rijden op een bezemstok’ enz. Eene laatste bemerking: in dergelijke samenstellingen hebben alle deelen een klemtoon, alsof zij zoo vele woorden waren. Zoo spreekt men blóedróod gelijk zéer róod. Zeide men blóedròod, dan ware het woord niet meer de volstrekte overtreffende trap van rood, maar eene gewone samenstelling om eene schakeering der roode kleur aan te duiden in tegenoverstelling met andere schakeeringen. De uitspraak laat ons dus toe van de groep der superlatieve samenstellingen zulke woorden af te zonderen, die er op het eerste uitzicht schijnen toe te behooren. Door áschgràuw garen verstaat men dus niet het grauwste garen, maar garen dat eene aschtint heeft, wiens kleur naar de aschkleur zweemt.
Gent, November 1883. J. VERCOULLIE. |
|