Noord en Zuid. Jaargang 7
(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPopulaire Taalwetenschap.Ga naar voetnoot1)Het onderscheid tusschen lager en hooger onderwijs in de grammatica moet hierin bestaan, dat het eerste haar leert gebruiken, het tweede haar leert begrijpen. Er is in het vorige jaar een allervermakelijkste strijd gevoerd naar aanleiding van een woord, zoo losweg door Gerard Keller in de Gids, neergeschreven en bedoelende, dat de schoolspraakkunsten droog, saai en ongenietelijk zijn. Daarop volgden protesten van allerlei aard, artikelen in de bladen voor onderwijzers en een votum van afkeuring van eene ernstige vergadering. De zaak werd zoo ernstig, dat ik er hartelijk om heb gelachen en ik verzoek alleronderdanigst, dat men mij dat lachen niet ten kwade duide. Het leven is tegenwoordig zoo ernstig, dat we òf om den ernst moeten lachen òf in 't geheel niet moeten lachen en het laatste is zeer ongezond. | |
[pagina 55]
| |
Maar om op de schoolspraakkunst terug te komen! In den grond der zaak was er geen enkele reden voor de groote ontsteltenis in het kamp der geallieerden; want werkelijk waren partijen het geheel eens. De heer Gerard Keller betuigde, dat dergelijke spraakkunsten ongeschikt en onbruikbaar zijn en de heer Goedhart wierp met verontwaardiging de beschuldiging van zich, als zou men nu nog zulke spraakkunsten gebruiken als die welke Gerard Keller veroordeelde: de heer Keller wil ze niet, de heer Goedhart wil ze niet, volmaakte eenheid dus in zake het handboek. Maar de kwestie is niet zóó nà aan de oppervlakte, als velen zelfs na lezing van al de gewisselde artikelen zouden meenen. Het is de vraag of men de spraakkunst zal onderwijzen als eene zelfstandige wetenschap, evenals scheikunde of natuurkunde, of wel, dat men ze zal onderwijzen als middel om de taal zuiver te spreken en te schrijven. Moet eene spraakkunst een wetenschappelijk handboek of handboekje of wel moet het een taalkundig receptenboek zijn een Grammaticale Aaltje de Keukenmeid!Ga naar voetnoot1) Waar men klaagt over de overheersching der wis- en natuurkundige wetenschappen komt spoedig het antwoord: ‘Laat uw taalonderwijs zoo wetenschappelijk zijn als dat in andere vakken en het zal evenzeer geëerbiedigd worden.’ Deze uitspraak kan waar zijn, 't baat niet; want aan dien eisch kan niet voldaan worden, zoolang de vier talen op vier verschillende manieren onderwezen worden, zoolang bij de eene taal de geheele wetenschap, bij de tweede de toepassing, bij de derde de etymologie, bij de vierde de literatuur bijna al den tijd in beslag neemt. Op de Kweekscholen voor onderwijzers zullen natuurlijk handboeken gebruikt moeten worden, die van de wetenschap der taal een helder denkbeeld geven, opdat de kweekelingen de methode, waarnaar ze werkt, leeren kennen. Bij mogelijke voortzetting der taalstudie komt natuurlijk | |
[pagina 56]
| |
de wetenschap in haar geheel ter beoefening. Maar op onze Hoogere Burger Scholen en Gymnasiën is voorloopig weinig kans op wetenschappelijk onderwijs in Spraakkunst. Toch zal men daar Cosijn, Kern, van Helten, Terwey of de Groot moeten gebruiken, opdat de leerlingen in staat gesteld worden de eenvoudigste verschijnselen in de vreemde talen althans zelf waar te nemen. De verstandigste wijze van werken is natuurlijk, dat men hier en daar inkrimpe en liever tijd zoeke tot het duidelijk uiteenzetten van enkele dier belangrijke taalwetten, die verklaring geven van eene reeks verschijnselen. In de aankondiging van prof. Verdam's Middelnederlandsch Woordenboek in den ‘Spectator’ van 23 Dec. '83 vraagt ook prof. Cosijn: ‘Zouden onze onderwijzers hun tijd niet beter besteden door nu en dan het mnl. woordenboek ter hand te nemen in plaats van zich af te tobben met nietswaardige beuzelarijen, als verschillende hersenschimmige soorten van voorwerpen, bepalingen, bepalingen van de bepalingen en dergelijk fraais meer?’ Hoever men daarmede gaan moet is zeer duidelijk aangewezen in de stelling indertijd door (thans) Dr. Jan te Winkel bij zijne dessertatie gevoegd en als motto hierboven geplaatst. Het hooger onderwijs, het college op de universiteit moet alles geven en hoeveel dat wel is, zullen weinigen weten. Als Bopp een zeer lijvig boekdeel aan de behandeling van den datief wijdt en een college van een heel jaar alleen een betrekkelijk klein gedeelte der konjugatie kan behandelen blijkt reeds duidelijk genoeg, hoe veelomvattend de eigenlijke taalstudie is. Daarvoor is natuurlijk geen gelegenheid op Gymnasium of Hoogere Burgerschool, zelfs niet op de Kweekschool. Maar eene verklaring van de vorming der imperfekta en participia van de onregelmatige werkwoorden en de beteekenis der voor en achtervoegsels behoeft op de laatste niet op de eerste niet altijd achterwege te blijven. Toch heeft de lagere school zoowel als de Hoogere Burgerschool in de eerste drie jaren eene andere roeping. Kan Dr. Beckering Vinckers' uitmuntend werk Taal en Taalstudie voor den onderwijzer onmisbaar heeten, zal hij, gelijk 't behoort, boven de leerstof staan, slechts zeer weinig van den veeljarigen arbeid zal op de lagere school en zelfs in de twee laagste klassen van Gymn. en Hoogere Burgerschoo aan de leerlingen moeten medegedeeld worden. Immers voor alle dingen moeten ze leeren schrijven zonder fouten en met oordeel leeren lezen. Waar de leerling vreemde talen moet leeren zal natuurlijk het onderwijs in de moedertaal meer moeten omvatten. Wie begrijpt, wat een genitief-object beteekent, zal van de constructie met de in het Fransch, met of in het Engelsch en met den genitief of met auf of über in het Hoogduitsch veel gemakkelijker een denkbeeld krijgen, dan veelal het geval is, wanneer | |
[pagina 57]
| |
hij eenvoudig eenige woordenlijsten van buiten te leeren krijgt, gelijk eene verstandige vergelijking van niet ver van met unweit en van door middel van met mittels zijne verwondering over een voorzetsel, dat met een genitief geconstrueerd wordt, binnen behoorlijke grenzen brengt. Dat hout met hgd. holz wordt vergeleken en daarbij op de vervorming van cheval in chevaux gewezen wordt, is zeer natuurlijk evenals mond en muiden met eng. mouth evenals ons met us. Nu zou zich bij de vervoeging het geval kunnen voordoen dat ned. te zijn met hgd zu sein en ned. wij zijn met hgd. sie sind ter sprake kwam (vgl. fr. ils sont) de bespreking daarvan zou de leerlingen leeren vergelijken, leeren waarnemen en dat aan de oostelijke grens van ons land ze bunt en ze bint gezegd wordt, zou geen onbelangrijke bijdrage zijn, hoewel niet om het zuiver schrijven, wel om het begrijpen in de hand te werken. Maar er zijn bezwaren tegen het aanhalen van dialecten in de school, er zijn er echter geene tegen het aanhalen der spreektaal. Toen prof. Brill in zijne spraakleer ook de vormen opgaf, die men toen nooit schreef, maar toch evenals nu in de spreektaal gebruikte, hebben tal van onderwijzers zich daarover verwonderd en dit een soort heiligschennis geacht. Ze hebben niet ingezien, wat later duizendmaal werd gezegd en geschreven en toch nog maar weinig in practijk werd gebracht, dat de taal van een land zeker in alle heerlijkheid op den kansel en voor de balie wordt gehoord, maar dat ze in geheel haar rijkdom en welluidendheid gehoord wordt in de huiskamer en op de markt, op de speelplaats en in den reiswagen. Reeds Luther getuigt:Ga naar voetnoot1) Men moet de letters in de Latijnsche taal niet vragen hoe men goed Duitsch moet spreken, maar men moet de moeder in huis, de kinderen op de straat, den gemeenen man op de markt daarnaar vragen, en hem naar den mond zien, hoe ze praten, en daarnaar vertalen, dan verstaan zij het en merken, dat men Duitsch met hen spreekt. Als ik lees ex abundantia cordis os loquitur, moet ik dan naar de letters zien en vertalen uit den overvloed des harten spreekt de mond? Zeg eens, is dat Duitsch? Welke Duitscher verstaat dat? Wat is overvloed des harten voor een Duitsch? Dat zou geen Duitscher zeggen, of hij moest willen zeggen, dat hij een al te groot hart had of te veel harten, maar dat is ook nog niet goed, want ‘overvloed des harten’ is geen Duitsch evenmin als ‘overvloed des huizes’, ‘overvloed der kachel,’ ‘overvloed der bank.’ Maar zoo spreekt de moeder in huis en de gemeene man waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Dat is goed Duitsch gesproken... De woor- | |
[pagina 58]
| |
den van den engel ave Maria gratia plena geven hem de woorden in de pen Maria vol genade! waar spreekt de Duitscher zoo? Hij denkt aan een vat vol bier of een zak vol geld. Daarom heb ik geschreven: Maria, du Holdselige (d.i. letterlijk: Maria, gij liefdevolle!) En als ik het beste Duitsch had willen nemen, had ik het zoo moeten vertalen: ‘lieve Maria!’ Want dat heeft de engel willen zeggen en dat zou hij gezegd hebben, als hij in het Duitsch had willen groeten. Wie Duitsch verstaat, weet wel wat een hartelijk mooi woord dat is ‘lieve Maria, de lieve God, de lieve Keizer, de lieve man.’ Wat de schepper der nieuwhoogduitsche taal in 1530 schreef, is ook thans nog waar en die ‘studie der levende taal’ is het, die Dr. Nassau dien schat van aanteekeningen en opmerkingen in de pen gaf, waaruit de heer Stellwagen een bloemlezing geeft onder den titel De levende taal. T.H. de Beer. |
|