van tnegentich, bl. 565, 577, 595;
van ende tnegentich, bl. 555-560, 564, 565, 567, 571, 572, 573, 576, 577, 580, 585-590, 592, 594, 598, 600, 602, 605, 610, 611, 613, 614, 616, 620-624, 628, 629, 634-636, 641-643, 648, 649, 652, 660, 664, 665, 667, 679, 685, 687, 688, 690, 691, 693, 695, 699, 701, 702, 704, 706, 709-712, 715-717.
Men vindt er ook wel sestich, seventich en negentich, doch die vormen komen in vergelijking van de andere slechts zelden voor.
Nog enkele voorbeelden voeg ik hierbij uit de Handvesten van Dordrecht (naar de uitgave van Mr. P.H. van de Wall):
van entsestich, bl. 9, 275;
van ende tsestig, bl. 75, 260, 273, 276, 280, 290, 295, 297, 298, 300, 616, 618, 620, 623, 626, 643;
van entseventich, bl. 320;
van ende tseventich, bl. 308, 311-313, 319, 321, 653, 655, 669, 672, 674, 678, 679, 685, 687;
van entnegentich, bl. 351, 762.
van ende tnegentich, bl. 85, 342, 344, 360, 733, 743, 750, 754, 759, 763, 767, 772.
Mocht misschien het Hollandsch dialect niet voor zuiver type van het Frankisch gehouden worden, ofschoon m.i. de Frankische bestanddeelen daarin eer overheerschend te achten zijn, dan het West-Vlaamsch er aanspraak op kan maken zuiver Saksisch te wezen, dan zal men in elk geval het Brabantsch als Frankisch dialect wel niet wraken. Ik ontleen daarom ook eenige bewijsplaatsen aan den Codex Diplomaticus achter de uitgave, die Willems van de Brabantsche Yeesten leverde, en wel uit het tweede deel, uit oorkonden van de laatste helft der veertiende eeuw, namelijk:
van tsestich, No. 80, 84, 91, 95, 96, 98, 101-103, 105-108;
van ende tsestich, No. 19, 83, 85-87, 93, 97, 100, 104;
van entseventich, No. 78;
van tseventich No. 116, 117, 126;
van ende tseventich, No. 109, 110, 124;
van entnegentich, No. 19, 161.
Ook in den Statenbijbel komen de vormen met t vaak voor; voorbeelden vindt men o.a. van tsestich: II Kon. XXV 19, Dan. IX 25; van tseventich: I Sam. VI 19, Psalm XC 10; van tnegentich: Gen. V 9, 17, I Sam. IV 15, Matth. XVIII 12; doch moet de eerste uitgaaf van 1637 raadplegen, want de latere wijken af.
De t bij 60, 70 en 90 is dus niet uitsluitend Saksisch, maar op het eind der veertiende eeuw algemeen Nederlandsch, behalve dat het middeleeuwsch Friesch die mist, en aan eene dubbele verklaring behoeft dus niet gedacht te worden. De hoofdquaestie nu is, m.i. of die t reeds in het oudste Dietsch gevonden wordt, of daar nog ontbreekt; doch dat valt moeilijk uit te maken, daar oudere