Noord en Zuid. Jaargang 6
(1883)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
De prothetische t van tachtig.In Noord en Zuid VI, 81-83, stelt Dr. Jan te Winkel voor, de vroegere verklaring van het t-verschijnsel in de Nederl. tientallen door de volgende te vervangen, namelijk dat het zou ontstaan zijn uit de slotkonsonant van het voegw. ende of end. Zijn grootste bezwaar tegen de verklaring door middel van het Ouds. prefix ant, is dat zij alleen kan gelden voor 90, 80 en 70, en misschien ook voor 60, als zijnde naar analogie van 70 gevormd, - maar dat zij onaannemelijk is om de verscherping der v in 40 en 50 uit te leggen. Dit bezwaar is ook reeds ingezien door Dr. Brill in de 4de uitgaaf zijner Spraakleer (1871), die, een verband ziende van de verscherpte c in 40 en 50 met ‘de scherpe uitspraak der z van 60 en 70 en het voorkomen eener t in 80 en 90 (sic),’ - en de verklaring van dit verschijnsel door middel van het Ouds. ant, Ags. hund slechts waarschijnlijk achtende voor 70, 80 en 90, - voorgeeft aan te nomen ofwel dat een verkeerd gebruik dat voorvoegsel ook vóór de tienheden beneden 70 geplaatst heeft (dan ook vóór dertig?), ofwel dat de verscherping der v in 40 en 50 en der z in 60 en 70 het gevolg is van den invloed van het voegw. ende (waarom 70 in die probabiliteit opnemen en van 80 en 90 niet gewagen?). Twee bezwaren zijn, mijns inziens, op hunne beurt tegen de verklaring door middel van ende in te brengen: 1. Heeft die slot-d de kracht gehad de v en s te verscherpen in 40, 50, 60, 70, en t te worden voor 80 en 90, waarom heeft zij geenen invloed gehad op dertig, dat overal d laat hooren? Uitdrukkingen als: totterdood, uitermate, mettertijd, des te meer, hier entaar, nochtans, ofte, bewijzen dat dit even goed mogelijk zou geweest zijn. 2. De dialekten (de Saksische, als bijv. het Westvl.) die tsestig, tseventig, tachentig, tnegentig zeggen met t, zeggen veertig en vijftig met v, - en de dialekten (Frankische en Friesche) die de v en z verscherpen in 40, 50, 60 en 70, hebben de t voor 60, 70, noch 90.Ga naar voetnoot1) Er valt hier dus aan eene dubbele verklaring te denken, evenals zich de Nederl. dialekten voor die vraag in twee groepen verdeelen. A. De verklaring door het Ouds. ant, dat bij 70 ook reeds onder den vorm at voorkomt, voldoet teenemaal voor de dialekten die het t-verschijnsel vertoonen, d.i. bij 70, 80 en 90; de analogie legge dan 60 uit. Tachtig is onder den invloed der Saksische | |
[pagina 300]
| |
tongvallen die in de middeleeuwen toch het uitgangspunt der schrijftaal waren, in alle Nederl. dialekten ingedrongen en dit destegemakkelijker, daar tachtig als een op zichzelf staande woord kon worden aangezien. Zeker dachten er de Saksische bevolkingen op dit tijdstip reeds niet meer aan, die t als prothetisch op te vatten, daar men veelal t-achen-tig zeide en nu nog zegt, en achen reeds genoeg van acht verschilt om in de gedachte van den spreker de herinnering aan acht niet meer op te wekken. Wij mogen zelfs aannemen, dat, wilde men uit tachentig den naam der correspondeerende eenheid oplossen, iets waartoe de andere tientallen zoo gemakkelijk aanleiding geven, men, eerder nog dan aan acht te denken, een nieuwen vorm tachen zou vooruitgezet hebben, wat in 't Platduitsch ook werkelijk het geval is met 88 dat tachen-untachentig luidt tegenover de eenheid acht. Dat onze Saksische tongvallen met hun t alleen staan, is niet verwonderlijker dan dat het Ouds. alleen zijn ant bezit. Het Ags. vertoont hund maar in de oudste bronnen, zoodanig dat de Ags. spraakleeren voor 70, 80 en 90 slechts seofon -, eahta -, nigon-tig opgeven; - en na de honderdtallen komt nooit een tiental met hund voor. Het Ags. bezat dus zijn hund niet meer als de mechanische kracht der modernizeering hetzelve vervormd heeft; het Ouds. bezat zijn ant nog. B. De verklaring der verscherpte v en z in de andere Nederl. dial. is min gemakkelijk op te maken. Moet men aan een invloed der middelfrankische tongvallen op de Nederfrankische denken? Die invloed is niet buitengewoon, en in het onderhavig geval, kan men toch bestatigen dat de beginletters der tientallen van 20 tot 70 van weêrszijden dezelfde zijn: t - d - f - f - s - s. Van een anderen kant is ook nog opmerkenswaardig dat juist diezelfde vier getallen (40, 50, 60 en 70), en geene andere, in de bloote enumeratie der telwoorden, zooals men ze als kind leert, den invloed ondergaan van het samenstooten van de slotletter van het voorafgaande getal met hunne beginletter; immers, men telt: een, twee, drie, viere, vijve, zesse, zeven, achte, negen, tiene; elf, twaalv, dertien, veertien, vijftien,................ negentien, twintig, dertich, feertich, fijftich, sestich, seventich, tachtig, negentig. Zeker komen de telwoorden in die verhouding evenveel voor als in eene andere. Er bleve nu nog te weten of het konsonantism der frankische dialekten zoo gevoelig is, dat een in zulke voorwaarden gewijzigde konsonant voor goed gewijzigd blijft. In de saksische dial. althans weet men steeds den gewijzigden vorm eener konsonant van den echten vorm te onderscheiden, al kwame gene tienmaal meer voor dan deze. Edoch, die twee vermoedens nopens de verscherping der v en z | |
[pagina 301]
| |
willen wij slechts als zulke voordragen. Het was ons hier slechts te doen om, ter gelegenheid van Dr. J. te Winkel's uitlegging, en naar aanleiding van hetgeen wij in onze Westvl. Spraakleer (Onze Volkstaal, II, 32) over het t-verschijnsel zeiden,Ga naar voetnoot1) te toonen dat de verklaring door 't Ouds. prefix ant nog steeds aannemelijk blijft voor tsestig, tseventig, tachentig en tnegentig, de verklaring door end echter voor geene dialekten past. Waarom 40, 50, 60 en 70 hun v en z tot f en s verscherpten in de dialekten die het t-verschijnsel niet kennen, blijft nog steeds een open vraag voor degenen die met de bovenstaande gissingen niet voldaan zijn. Luik, Mei 1883. J. VERCOULLIE. |
|