Noord en Zuid. Jaargang 6
(1883)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Welke zijn de beste methoden bij het onderwijs in talen, zoowel oude als moderne?Ga naar voetnoot1)In de weinige te mijner beschikking gestelde bladzijden kan er geen sprake zijn van een vertoog over al de methoden, die voor het onderwijs in talen worden aanbevolen. Ik zal er mij toe moeten bepalen om slechts op een of twee ervan te wijzen en een min of meer volledig verslag te leveren van die, welke mij voor de middelbare scholen het meest gewenscht voorkomt. De methode, volgens welke talen worden aangeleerd door veel gegeheugen-oefeningen en waarbij de bepalingen, de woorden en de taalregels van buiten worden geleerd, behoort niet meer tot onzen tijd. Voortaan is er alleen sprake van eene methode, die den leerling dwingt tot nadenken en tegelijkertijd oefening van geheugen en onderscheidingsvermogen van hem vordert. Zoo men derhalve slechts de aanleering der moedertaal op het oog had, zou het in dezen tijd voldoende zijn om de historische spraakkunst te bestudeeren en daarvoor zou men slechts twee methoden kunnen volgen, n.l.: men kon beginnen met de oudste vormen, de historische ontwikkeling der taal volgen om zoo tot onze hedendaagsche vormen, op de tegenwoordige taal te komen; - deze methode had Koch bij het Engelsch; of wel: men kon beginnen hij de tegenwoordige en algemeen erkende vormen en deze verklaren en motiveeren door de oorspronkelijke vormen, zooals b.v. Mätzner het bij het Engelsch gedaan heeft. Sedert de geleerden van alle landen, o.a. Morris, Sweet, Ellis, Furnivall, Skeat in Engeland; Jolly, Steinthal, Schleicher, Engelien in Duitschland, boven en voor allen Max Müller in beide landen en verzuime men niet er bij te voegen den beroemden en geleerden Whitney in Amerika; sedert deze geleerden, waarbij men nog voegen moet Brachet, Chassang, Bréal en Littré in Frankrijk, Brill, De Vries, Te Winkel, en Beckering Vinckers in Nederland, de resultaten der meest wetenschappelijke philologische studiën binnen het bereik van een ieder gebracht hebben, is 't niet meer dan plicht om hunne waardige werken bij het onderwijs te gebruiken, zoowel om de vorderingen der leerlingen te bespoedigen als om de studie meer geschikt te maken tot de ontwikkeling en de versterking der verstandelijke vermogens van den leerling. Wat in groote landen als Frankrijk, Duitschland en Engeland mogelijk is, is 't niet in kleinere landen, zooals: België, Nederland, Denemarken en andere. In deze landen is het aanleeren van talen bij de opvoeding algemeen en de beoefening van twee talen onmisbaar; in Denemarken, Zweden en Noorwegen bestudeert men het Duitsch; België heeft | |
[pagina 295]
| |
als 't ware twee moedertalen: het Fransch en het Vlaamsch, en de bewoners van Nederland, meer dan die van andere landen omringd door verschillende volkeren, zijn genoodzaakt hun kinderen drie vreemde talen te laten leeren. In dergelijke omstandigheden is het niet mogelijk om de moedertaal grondig te bestudeeren, anders dan door ze aan te nemen als bazis voor het onderwijs der talen in 't algemeen, en dit verklaart waarom de vorderingen in de vreemde talen, zoowel oude als moderne, steeds verminderen, naarmate het middelbaar onderwijs minder waarde hecht aan de beoefening der moedertaal. De beschikbare tijd is ontoereikend voor de wetenschappelijke studie der taal, zoodat men ternauwernood tot de oplossing van enkele linguistische vraagstukken komt, en op dezen onvoldoenden bazis moet men vier talen leeren. De vraag die wij moeten oplossen is: vier talen zoodanig te onderwijzen, dat de grondige bestudeering der spraakkunst en de mondelinge en schriftelijke taalkundige oefening den leerling in staat stelle om met gemak en met een zekeren graad van zuiverheid vier moderne talen te lezen, te spreken en te schrijven, mits bijzondere studiën hem niet noodzaken tot eene bestudeering der oude talen, ten einde de beste schrijvers zonder te veel moeite te kunnen lezen. Voor de kleine landen is er dus van geheel iets anders sprake, n.l. om eene enkele taal te onderwijzen met de bijzonderheden der andere talen zóodanig dat men leert in welke opzichten zij van elkander verschillen en in welke zij overeenkomen. Het eerste te behandelen punt is dus om vóór alles eenheid te brengen in de taalkundige bepalingen, in de verklaring van de regels der syntaxis en in de methode der ontleding. Daarna is 't voor alles noodig elkander te verstaan op het gebied der lexicologie. Deze studie zoude ik kunnen vergelijken bij die van een botanist, die de planten niet anders beschouwt dan uit een oogpunt van klassifikatie en planten-physiologie. Op dezelfde wijze moeten de leerlingen de woorden ontleden om ze te verstaan, er de samenstelling van kennen en ze kunnen omschrijven of rangschikken. Zoodoende zal de leerling, de voorbeelden van Morris, Bain, Angus, Latham, Brachet, Chassang, Wetzel, Engelien en anderen volgende, eene menigte van stamwoorden, voor- en achtervoegsels leeren kennen die hem te pas komen bij al de talen, die hij bestudeeren zal. Bij voorbeeld, het woord huître, tot zijn oorspronkelijken vorm huistreGa naar voetnoot1) teruggebracht, geeft de verklaring van het omgebogen toonteeken en de stomme h, en met de kennis van het Hollandsche | |
[pagina 296]
| |
woord oester, het Engelsche oyster, het Duitsche auster, den Latijnschen vorm ostrea en den Griekschen ostrakon, prent zich dit zonder eenige moeite in het geheugen; ziedaar een half dozijn woorden geleerd, alleen door een enkel te verklaren. Het spreekt van zelf dat de aldus bedoelde studie der woorden geenszins het denkbeeld meebrengt van een geregelden cursus in klankleer of historische en vergelijkende taalkunde. Wij hebben feiten noodig om er gevolgen van af te leiden en het geheel moet slechts dienen om den leerling te oefenen in het maken van opmerkingen, om hem de eerste stof te leveren, die hij voor de studie der spraakkunst noodig zal hebben, wanneer hij den zin der woorden volkomen moet vatten.Ga naar voetnoot1) Daarom zal alles, wat hij in de eerste maanden leert slechts eene gemengde ophooping zijn van philologische regels en wetten, van veranderingen van woorden in de verschillende talen, van woorden en rededeeltjes om te dienen bij de volgende studie. De beoefening der spraakkunst moet in dezen taalvorschenden chaos regel en orde brengen. In elk geval zal de leerling reeds een groot getal woorden kennen, hetgeen hem weldra de vertaling van eenig in eene vreemde taal geschreven stuk gemakkelijk zal maken, eene oefening die toch elk onderwijs vooraf moet gaan. Tot zoover gekomen zal de leerling geleerd hebben om de woorden naar hun oorsprong en beteekenis te rangschikken en wij zullen eene woordafleidkunde moeten kiezen. Voor de taalkundige termen zijn de beste vertalingen niet voldoende en al de pogingen in dit opzicht hebben schipbreuk geleden; de plantenkunde volgens onze eerste vergelijking heeft velen afgeschrikt van hetzelfde oogenblik af, dat men haar hardnekkig het gebruik van volkomen onverstaanbare woorden heeft opgedrongen, van woorden onmogelijk om uit te spreken door hem, die geen botanist is. Het is van minder belang te bepalen, dat het woord leeuw de beste naam is, dien men aan den koning der dieren geven kan, maar voor de dierkunde is het noodzakelijk, dat men den naam kenne, wanneer men het dier ziet en dat men zich het herinnere, wanneer men den naam er van hoort. Met de woorden der spraakkunst is het niet anders. Door het aannemen der Latijnsche terminologie zal men taalkundige termen te zijner beschikking krijgen, die voor het oogenblik voor ons even weinig beteekenis hebben als ze het voor de Grieken hadden, en om de beteekenis dier termen vast te stellen zal men bij voorbeeld, moeten aantoonen hunne werkelijke beteekenis in de moedertaal en hunne betrekkelijke in de vreemde talen. | |
[pagina 297]
| |
Daar bij deze studiën de moedertaal altijd tot uitgangspunt moet dienen valt er in deze taal niet alleen te letten op de tegenwoordig bestaande eigenaardigheden, maar ook op die, welke, 't zij thans, 't zij van den beginne af ontbreken. Sprekende over de vervoeging van het werkwoord is het b.v. noodzakelijk, dat men j'aime verklare door amo en j'aimerai door habeo amare. De studie der oude talen zal bij deze methode winnen en het feit, dat de toekomende tijd in het Nederlandsch, in het Engelsch en in het Hoogduitsch een samengestelde tijd is, zal de verklaring geven, dat j'écrirai hetzelfde beteekent als j'ai à écrire, zooals Cicero: habeo ad te scribere. Uit dit alles volgt, dat men om de spraakkunst goed te behandelen, zijn toevlucht nemen moet tot een stelsel, dat meer bevat dan het tegenwoordig gebruikelijke; zoo de futur in het Fransch al beter wordt uitgedrukt dan in het Engelsch, hoe zal men de Engelsche trappen van vergelijking uitdrukken, waar het Fransch geen vorm voor heeft? Daar de bestudeering der oude talen niet allen, die zich aan de studie der talen wijden, opgelegd kan worden; daar het Latijn en vooral het Grieksch volstrekt exceptioneele vormen en onderscheidingen voor al de moderne talen aanbieden, daar men voor de studie der moedertaal eene spraakkuust eener levende taal noodig heeft, moet men eene vrij volledige spraakkunst kiezen zonder er eene in de doode talen te nemen. De Hoogduitsche spraakkunst biedt ons wat de uitgangen betreft, der verbuigingen in elke soort en der beheerschlug, zoowel van het werkwoord als van het bijvoegelijk naamwoord en het voorzetsel het meest volledige stelsel aan; daarom is het systeem der ontleding waarvan de Duitschers zich bedienen, het meest geschikt tot basis voor de bestudeering der spraakkunst. Er zullen dus spraakkunst-termen moeten worden ingevoerd, b.v. het voorwerp zoowel persoonlijk als zakelijk en als met voorzetsel en om terug te komen op de genitieven en datieven in de vormen: Ik geef het boek aan mijn broeder en ik geef het hem, of wel in ik verwonder mij over uwe gramschap. Na verklaring en vaststelling dezer twee zaken zal men zonder eenige moeite den datief en genitief ophelderen, hetzij die uitgedrukt zijn door een uitgang, hetzij door een voorzetsel, zooals men ze ontmoet met de hierboven vermelde werkwoorden, in het Engelsch, Duitsch en Hollandsch. Terwijl hij met het etymologisch gedeelte van de studie der woorden en der spraakkunst doorgaat, kan de leerling in zijn derde jaar werken aan de studie der syntaxis, waarvan het voornaamste hem bekend is. Het karakteristieke dezer methode is dat de eigenlijke studie, eerst begint nadat de voornaamste zaken wel bekend, gevonden en ontdekt zijn door de vereenigde krachten van leeraar en leerlingen. | |
[pagina 298]
| |
Er zullen voorstellen gevormd worden door het volgen van het ontledings-systeem, dat eene regelmatige ontbinding van den zin aanbiedt, door het beginnen met de eenvoudigste en te eindigen met didaktische en redekunstige stukken. De economie d.i. de Staathuishoudkunde is de groote wetenschap van onzen tijd, zij is de godin, die door rijk en arm, door den staat en door zijn eenvoudigste belastingschuldige aangebeden wordt; laten wij dan ook economisch omgaan met het kostbaarste: sparen wij den tijd onzer leerlingen die, al nadenkende, in drie uren meer zullen leeren dan het geheugen hun in drie maanden zal aanbrengen, - laten wij ditmaal voordeel trekken van het feit, dat een ieder zich beklaagt over zijn geheugen en niemand over zijn verstand. Dan zal de studie der talen voor de jeugd geen afschrik meer zijn van spelfouten, geen afkeer meer om onbegrepene woorden te onthouden, geen kwelling meer van de aan de geleerdsten aller eeuwen ontleende philosophische waarheden en juist daardoor onmogelijk te begrijpen door hen, die niet tot de geleerden behooren. En wanneer wij het getal uren, noodig voor de studie der moedertaal en der aanvullingen die zoowel de moderne als de oude talen vormen, tot een minimum herleid hebben, zullen wij tijd in overvloed hebben om te werken aan de verstandelijke ontwikkeling der jeugd en om haar de groote dichters van alle landen en alle tijden te doen kennen. Volgens hetzelfde plan voortgaande, zijn de letterkundige ontleding, de kritiek en de letterkundige geschiedenis slechts eene zelfde zaak voor de moderne volkeren, die aan dezelfde invloeden onderworpen waren, n.l. de kruistochten, de strijd tusschen paus en en keizer, de uitvindingen van de vijftiende eeuw, de hervormingen en de opstanden. Bovendien zal de leerling, daar hij telkens gewezen wordt op de bronnen der meesterstukken van de moderne literatuur, meer dan oppervlakkig bekend worden met hetgeen de groote schrijvers onder de ouden ons hebben nagelaten. Dan zullen wij op onze colleges het ware middel tegen het manchesterisme ingevoerd hebben, dat niets vragende dan het nuttige en geene paedagogische waarde toekennende dan aan wis- en natuurkundige wetenschappen, elke studie, die kunst en poëzie ten doel heeft, ter dood veroordeelt. Het is tijd tusschen beide te komen: Hanibal staat voor onze poorten. |
|