Titel en refrein van een bekend oud volksliedje:
‘Och, gedinck mijns’ (Alberd. Thijm, Nederlandsche Gedichten 1170-1600, bl. 149).
In Maerlant's Alexander (IXe Boek, vers 1069 vg.) lezen wij:
‘Al en achtstu op dijns selves leven,
Dine vriende sijn di beneven,
Peins om hare leven doch!’
De vorm uws was in het Middelnederlandsch ook reeds gebruikelijk voor den genitief enkelvoud van het pers. voornw. van den 2en persoon.
Walewein 5236: ‘Deer (= de heer) Walewein sprac: ‘“So maect mi cont
Of ghi cont spreken.”’ - ‘“Ja ic, here.
Ghenade dor uwes selves ere!”’
Walewein 2145: ‘En dorste niemen daer sijns onbiden’ (= op hem wachten, hem afwachten).
Och, gedinck mijns (Alberd. Thijm t.a.p. bl. 150): ‘Si stac hem een vingerlijn (= ring) aender hant....
Dat hi haers ghedincken soude.’
Deze genitieven op -s hebben wij nog over in mijns gelijke, om
haars zelfs wil, enz.
Evengoed als men er toe kwam, de vormen mijns, dijns enz. te gaan gebruiken om den 2en naamval enkelv. der persoonl. voornaamwoorden aan te duiden, kon men ertoe gebracht worden de vormen mijner, dijner, zijner, harer aan te wenden; verwarring met den tweeden naamval vrouwelijk der bezittelijke voornaamwoorden (mijner moeder, zijner hand enz.) en met den 2en naamv. meervoud der persoonlijke (onzer, uwer) heeft daartoe hoogstwaarschijnlijk den stoot gegeven. In het Middelnederlandsch waren nog het gebruikelijkst de vormen mijns, dijns enz.; deze echter werden door mijner, dijner, zijner, harer meer en meer verdrongen.
Zoo lezen wij bv. reeds in Der Minnen Loep van Dirk Potter (II, 2696)
‘Ic come tavont, inder nacht,
Tot uwen huse: daer mijnre (= mijner) wacht.’
En I, 1880: ‘Dat hi diner niet en begheerde.’
Voorbeelden uit de 17e eeuw zijn gemakkelijk te vinden. Zoo lezen wij b.v. bij Vondel in de Heldinnebrieven (V. Vloten, I, 504): ‘Ik heb u geen bevelen gegeven, noch had er u te geven, dan alleen dat gij mijner wilde gedachtig blijven.’
In de Warande der Dieren no. 97: ‘Het jammert mij dijner’ enz. enz. Ook nu nog komen deze vormen van den genitief het meest voor; b.v. Ontferm u mijner. Erbarm u zijner. Hij schaamt zich uwer enz.