Examen te Berkenwoude.
26 Augustus 1882.
Geef het zinsverband op in onderstaand versje:
De ouderdom komt met gebreken,
En wie zeven kruisjes telt,
Weet er doorgaans van te spreken -
Toch is vader Kras een held.
Wie hem voor zijn eigen huisjen
Zoo zijn pijpjen rooken ziet,
Denkt sekuur: ‘hij jokt één kruisjen,’
‘Zeventig?.... dat is hij niet.’
Dit versje bevat twee samengestelde volzinnen, die gescheiden zijn door het punt achter held.
De eerste volzin bestaat uit drie nevengeschikte hoofdzinnen.
A. De ouderdom komt met gebreken. Daaraan is aaneenschakelend verbonden:
B.
En wie zeven kruisjes telt
Weet er doorgaans van te spreken.
De derde zin is beperkend tegenstellend verbonden:
C.
Toch is Vader Kras een held.
De tweede zin (B.) bevat een onderwerpszin:
De laatste vier regels van het versje vormen één hoofdzin: Denkt sekuur, die tot onderwerpszin heeft:
A.
Wie hem voor zijn eigen huisjen
Zoo zijn pijpjen rooken ziet;
en tot voorwerpszin:
B.
Zeventig?.... dat is hij niet.’
De onderwerpszin A bevat een infinitief rooken, die een inhaerente bepaling is van het voorwerp hem en zelf weer een voorwerp zijn pijpjen bij zich heeft. Men kan daarom dezen zin beschouwen als bestaande uit twee zinnen, namelijk een hoofdzin: Wie zoo ziet, en een voorwerpszin: dat hij voor zijn eigen huisjen zijn pijpjen rookt.
De voorwerpszin B bestaat uit drie nevengeschikte zinnen:
a. Een bevestigenden:
b. Een elliptischen vragenden:
(Zou hij) zeventig (jaar oud zijn)?
c. Een ontkennenden: