Noord en Zuid. Jaargang 6
(1883)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijBeantwoording van Vragen.(N. en Z. bl. 57).
‘Op blz. 419 van Potgieters Proza wordt gesproken van: “(een) doppen vuurpotje, dat onze omstandigheid doet uitgaan”. Wat beteekent dit doppen?’ In de eerste plaats moet ik opmerken, dat eene onhandigheid van den zetter (wat krijgen zetters al niet op hunne rekening!) het woord onhandigheid van Potgieter in omstandigheid heeft veranderd. Doppen zijn de dopjes of schilletjes der boekweitkorrels; zij worden gebrand, d.i. verkoold en vervolgens als brandstof gebruikt voor kachels, die slecht trekken, vuurkomfoortjes e.d. omdat zij geen rook verspreiden. Een komfoortje met boekweitdopjes is dus in een trekschuit recht op zijne plaats. En nu de tweede vraag: wat het beteekent, dat die jonkman een kruis droeg, en of dat in verband staat met de kruistochten? - Dat kruis, dat zich mogelijk onder zijn' toegeknoopten overjas verschool, heeft niets te maken met een' kruistocht, maar wel met een' anderen tocht, nl. den Tiendaagschen Veldtocht: het is het Metalen Kruis. Potgieter, die in dit stukjeGa naar voetnoot1) het leven en werken van de predikanten uit zijne jeugd beschrijft, geeft als inleiding den indruk, dien vele proponenten maken bij hun eerste bezoek aan hunne toekomstige standplaats. De eerste moest zich op een Zeeuwsch dorpje begraven: hij was in zijn studententijd mee uitgetrokken, en maakte deel uit van de Leidsche, Utrechtsche of Groningsche Vrijscharen, en sedert dat, zijn heldentijdvak droeg hij het ‘Kruis van den Tiendaagschen Veldtogt nog’. - De andere was ‘ook een jong mensch, ook een kruisdrager, ook een stille in den Lande’; - de derde, die op een Noord-Brabantsch dorp terecht kwam, ‘was niet gekruist’; hem had dus het heilige vuur der vaderlandsliefde waarschijnlijk niet bezield. De vierde eindelijk, de Fries, had een toegeknoopten jas aan, waardoor men niet zien kon, of hij het Eereteeken al dan niet droeg; waarschijnlijk echter had hij het wel, | |
[pagina 277]
| |
want de Friezen waren van ouds als een dapper volk bekend en hunne natuur had zich indertijd bij de Groningsche studenten ook niet verloochend.
‘Iemand roer langs het lijf snellen’. De beteekenis van deze uitdrukking is: bijna rakelings langs iemand heengaan. Roer is hier bijwoord en de stam van roeren = raken. In dezen zin komt roeren voor bij Breeroo: ‘Dat roert jou niet, hoor je dat wel, Jan Kurckevaer?’
‘Ik leg de toortsen in den oven’. Reeds in 1871 plaatst nu wijlen de Heer P. Leendertz Wz. in den Navorscher eene vraag naar de beteekenis van deze spreekwijze. Van verschillende zijden kwamen daarop antwoorden in, die niet verre uit elkander loopen, en de Vrager kan ze in Jaargang 1871 en 1872 nazien. Daar evenwel de Navorscher niet in het bezit of ter beschikking van ieder is, wil ik den inhoud der verklaringen opgeven. Dr. E. Laurillard stelt het spreekwoord gelijk met: ‘ik maak het vuur aan’, - overdrachtelijk voor: ‘ik zet de zaak of handeling in beweging’. De Heer H.M.C. van Oosterzee verklaart het door: ‘de kogel is door de kerk, de lont aan het kruit gelegd, der kat de bel aangebonden. Bilderdijk heeft de moeite niet genomen om de spreekwijze toe te lichten; ook in het Taalk. Woordenb. op Hooft van Oudemans is ze niet vermeld. Tot zoover de Heer v. O. De Heer v. Vl(oten?): ‘Zou de uitdrukking wel iets anders beteekenen, dan ik zal de zaak aangaan, de verantwoording op mij nemen? De toortsen in den oven leggen zal toch wel eenvoudig willen zeggen: het vuur in den oven brengen, het rijs in brand steken, dat er in gelegd is’. De Heer J. ter Gouw: ‘De beteekenis blijkt uit den zamenhang. De Schildknaap zegt: ik heb nooit met spoken, toovenaars en geesten te doen gehad, en nu stuurt mijn heer er mij op af. Een ander zou dat baantje van zich geschoven hebben, maar ik ben niet bang. Ik leg de toortsen in den oven. Ik waag 't; ik zal dat vuurtje eens stoken. Zoo plag ook iemand, die een twist of een relletje aan den gang gemaakt had, te zeggen: dat vuurtje heb ik gestookt’. NB. De spreekwijze komt ook voor in een brief van Hooft aan Anna Roemers, 27 April 1622. Hilversum. J.E. ter Gouw.
Men zegt ook: ‘de toortsen aan het vuur leggen.’ De ‘Navorschers’ zijn 't eens, wat de beteekenis aangaat. Ons komt de afkomst 't meest waarschijnlijk voor, gelijk Dr. Laurillard die vergeeft. Red. |
|