Noord en Zuid. Jaargang 6
(1883)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Antwoord.Het woord hornleger bestaat uit de samenstellende deelen horn en leger. Het woord horn beteekent spitsen hoek, uithoek. Leger duidt de plaats aan, waarop men ligt (vergel. leger = bed; leger = ligplaats van dieren; leger = plaats, waar zich eene menigte krijgsvolk in tenten bevindt); bij uitbreiding kreeg leger de beteekenis van plaats, waar men woont. Zoo duidde hornleger aan: eene woning, gebouwd op eenen uithoek of eene landtong. G. Lzg. | |
Vraag.Is het woord ‘dubbeldeur’ bruikbaar en te verkiezen boven het fransche: ‘porte-brisée?’ S. | |
Antwoord.Tegen de vorming van het woord dubbeldeur bestaat geen bezwaar, daar analoge samenstellingen (als: dubbelhaak, dubbelhuid, dubbelkelk, dubbelkruid, dubbelloof, dubbelspaath, dubbeltal, dubbelzout) in onze taal voorkomen. Het is nu echter de vraag, of iemand het woord dubbeldeur zou begrijpen, indien de beteekenis niet uit den zin viel op te maken? Ik durf deze vraag niet toestemmend beantwoorden. Zijn de meeste winkeldeuren geen dubbeldeuren? En toch zal niemand zulk eene deur eene porte-brisée noemen. Tegenwoordig treft men in sommige hotels kamers aan, waartoe twee deuren, vóór elkander geplaatst, toegang verleenen; ook hier zouden wij van dubbeldeuren kunnen spreken. Voorzichtigheid in het gebruiken van dit woord zij dus aanbevolen! Een nieuwe samenstelling vindt in den regel slechts dàn een gunstig onthaal, wanneer zij dient om een nieuw begrip aan te duiden. Het kost altijd veel moeite, een algemeen gebruikelijk woord te verdringen; al heeft zulk eene uitdrukking, ook nòg zooveel tegen zich, het groote publiek komt er niet gemakkelijk toe, haar te laten varen. G. Lzg. | |
Vraag.Is de uitdrukking: ‘Ik ben hem gevolgd’ niet foutief? Wordt volgen wel ooit met het hulpwerkwoord zijn vervoegd? S. | |
[pagina 242]
| |
Antwoord.Gewoonlijk vervoegt men het ww. volgen met hebben, wanneer het in figuurlijken zin wordt gebruikt; anders met zijn. Dus: In zijne gedichten heeft hij Hooft gevolgd. - Ik ben den man tot aan zijn huis gevolgd. G. Lzg. | |
Vraag.Moet men zeggen: ‘Hoe menigmaal is of zijn 5 noten in 15 noten begrepen?’ ‘Als 1 H.L. f 8 kost, dan kost of kosten 12 H.L. 12 × f 8?’ L.K. | |
Antwoord.Men zegt: ‘Hoe menigmaal is 5 noten in 15 noten begrepen’. Wanneer men vijf noten heeft, kunnen deze natuurlijk slechts éénmaal in een zeker getal noten voorkomen of begrepen zijn; vraagt men dus ‘hoe menigmaal 5 noten in 15 noten is begrepen’, dan is de bedoeling, hoe menigmaal eene hoeveelheid van 5 (noten) begrepen is in eene andere hoeveelheid van 15 (noten). Men spreekt dus over een getal, niet over voorwerpen. Evenals men nu zegt: tweemaal twee is vier; drie van de acht is vijf enz., gebruikt men ook in meergemelden zin het werkw. in het enkelvoud. Zoo schrijft men ook: 12 H.L. kost 12 × f 8, omdat men niet spreekt van een zeker aantal voorwerpen (hectoliters) maar van eene hoeveelheid van eenige stof. Hierbij heeft men natuurlijk het onderscheid tusschen twaalf hectoliter (ééne hoeveelheid) en twaalf hectoliters (twaalf voorwerpen) in het oog te houden. G. Lzg. | |
Vraag.Wat moet men zeggen heirscharen of heerscharen? Wat moet men zeggen Christus of Kristus? Wat moet men zeggen Wèreld of Wéreld? L.K. | |
Antwoord.Men spreekt uit: heerscharen; Kristus (vergel. Kerstmis, Kerstfeest), ofschoon sommigen, denkende aan het Grieksche woord χριστός (Christos = Gezalfde) de voorkeur aan de uitspraak Christus geven; wéreld. G. Lzg. | |
Vraag.Wat is al in: hij gaat al vloekende heen? X. | |
Antwoord.Een bijwoord van tijd. G. Lzg. | |
[pagina 243]
| |
Vraag.Hoe verklaart men de volgende spreuken (lees: uitdrukkingen)? a. van leer trekken. b. in het honderd staren. X. | |
Antwoord.Van leer trekken beteekent: den degen uit (of van) de lederen scheede trekken. In het honderd staren wil zeggen: in het wilde staren. De letterlijke beteekenis is: staren in of naar honderd dingen, zonder een van deze bepaaldelijk in het oog te vatten. G. Lzg. | |
Vraag.Op blz. 353 van Potgieters Proza (vierde druk) komt voor 't woord schuurstoel, wat is de beteekenis en herkomst van dit woord? X. | |
Antwoord.Er is sprake van den indruk, dien men onder het reizen in de trekschuit in ‘den nauwelijks schommelenden schuurstoel ontvangt’. Een woord schuurstoel bestaat niet, naar ik meen. Klaarblijkelijk moet men lezen: ‘in den nauwelijks schommelenden stuurstoel.’ G. Lzg. | |
Vraag.Van waar deze uitdrukking: St. Jacobje spelen op der boeren tronies? (Potg. Proza, blz. 222). X. | |
Antwoord.St. Jacob is de beschermheilige van den oogst. Wanneer de barbier dus St. Jacobje speelt op der boeren tronies, maait hij hun op onzachte wijze de stoppels van het aangezicht. G. Lzg. | |
Vraag.Vrage beteekenis en afkomst van walbarken aangezicht (Potg. Proza, blz. 240). X. | |
Antwoord.Walbarken beteekent houten, van hout. Het adjectief is afgeleid van het substantief walberk (Cedrus Mauritana), den naam van een boom. G. Lzg. | |
Vraag.In Potg. Proza, blz. 2 wordt Jonathan = N.-Amerika gebruikt; waarom wordt de Unie aldus aangeduid? X. | |
[pagina 244]
| |
Antwoord.J.H. Van Dale zegt in zijn Woordenboek: ‘Broeder Jonathan, spotnaam voor het gezamenlijke volk der Vereenigde Staten van Noord-Amerika.... In den vrijheidsoorlog zeide generaal Washington bij zekere gelegenheid, toen goede raad duur was: ‘‘Wij moeten het broeder Jonathan vragen’, met wien hij zijn vriend Jonathan Trumbill bedoelde, gouverneur van Connecticut. Aan dit zeggen, dat later in moeilijke gevallen tot een spreekwoord werd, heeft de volksnaam zijn oorsprong te danken. G. Lzg. | |
Vraag.Potg. Proza, blz. 19, staat: ‘Ik zou Jan Salie niet meenemen, al schreeft ge hem drie h's op den rug; wat beteekent dit laatste? X. | |
Antwoord.De drie h's beteekenen: houd hem hier (Vergel. het Spreekwoordenboek van Harrebomée, I, 264 b). Het spreekwoord werd toegepast op de predikanten, die geene kans hadden, elders beroepen te worden; gelijk ook op ondeugende knapen, die naar de Indiën gezonden werden. G. Lzg. | |
Vraag.X vraagt naar eene verklaring van Potg. Verspreide en Nagelaten Werken; Gedichten I bl. 137 1e coupl. reg. 5 en bl. 139 6e coupl. reg. 5: ‘Als het daget in 't oost', slaapt de liefste diep onder de linde’. | |
Antwoord.In vele Zweedsche volksliederen komen refreinen voor, die met den inhoud van het gedicht in een meer of minder nauw verband staan. Het refrein, waarvan hier de verklaring gevraagd wordt, komt voor aan het slot van het eerste en het laatste couplet van Atterbom's Saga van Astolf. De dichter laat ons een blik slaan in een vorstelijk vertrek, waarin de jonge held Astolf stoeit en schertst met de schoone Svanhvit: ‘Onder den burgttoren groeijen de linden,
Viermaal drie jonkvrouwen spinnen aan 't raam
En op de vloer der gewelfde vertrekken
Stoeijen twee vorst'lijke kinderen zaam.
Als het daget in 't oost', slaapt de liefste diep onder de linde’.
Met andere woorden: Als de morgen aanbreekt, zal de geliefde begraven zijn. - Wij weten dus reeds dadelijk, dat het verhaal een treurigen afloop zal hebben. - Astolf roept overmoedig uit: ‘Ik wil de grootste der koningen worden’ en Svanhwit wenscht dan | |
[pagina 245]
| |
een gouden ring te zijn, om aan 's konings vinger te worden gedragen. De jonge vorst deelt haren wensch niet; want vaak zal hij zijn handen in bloed moeten wasschen en somtijds wordt de hand afgehouwen door het zwaard. Achtereenvolgens denkt nu Svanhwit zich haren beminde als den wakkersten ridder, als een stroom, als een hert, als een linde, als een eik - en zich zelve als een helmpluim, een zwaan, eene hinde, een grashalm, een lijster, om zich zoo in de onmiddellijke nabijheid van Astolf te kunnen bevinden. Maar telkens weet deze haar te beduiden, dat het vervullen van die wenschen gevaarlijk voor Svanhwit zou zijn. Het is duidelijk, dat Astolf vreest, zich in zijn streven naar den hoogsten roem belemmerd te zien door Svanhwit en zijne liefde tot haar. Dit wordt ook bespeurd door de spinnende twaalf jonkvrouwen, die Astolf den raad geven zijne beminde niet te verlaten: ‘Want wat al meisjes het Noord zag ontluiken,
Zij mint u 't meest, die haar hand u nu biedt!’
Het gedicht eindigt dan met het refrein: ‘Als het daget in 't oost, slaapt de liefste diep onder de linde!’
Wij dienen dus den afloop van het verhaal zelf te bedenken. De dichter geeft eenvoudig de aanwijzing, dat ‘de liefste’ weldra gestorven en begraven zal zijn. Wie is ‘de liefste’? Astolf of Svanhwit! Is het de jonge held, die het najagen van de grootste eer met den dood heeft moeten bekoopen? Het is mogelijk; maar waarschijnlijker komt het ons voor, dat de teeder beminnende Svanhwit den dag niet heeft overleefd, waarop zij bespeurde, dat zij niet de eerste plaats in Astolf's hart innam. G. Lzg. | |
Vraag.X vraagt naar de beteekenis van Potg. Verspr. en Nagel. Werken, Poëzij I bl. 47 ‘Bataaf en Belg terug’. | |
Antwoord.Nadat de dichter het volkskarakter van Batavieren (Noordnederlanders) en Belgen beschreven heeft, vermeldt hij, hoe Napoleon als een verblindende en verschroeiende zon over Frankrijk opging. Hij laat hierop volgen: ‘Bataaf en Belg terug!’ Weest gewaarschuwd, Noord- en Zuidnederlanders en wijkt bij tijds! - ‘Vergeefs, zij (de zon; d.i. Napoleon) stijgt ten top;
Wie kan haar zengend vuur, wie haar vernielen malen?
Voor Vrijheid's gulden eeuw wordt 's ketens ijz'ren wigt
Aan Noord en Zuid ten deel’....
G. Lzg. | |
[pagina 246]
| |
Vraag.‘Of wij met het schrijven van dit werkje aan de zaak van 't onderwijs een kleinen dienst hebben bewezen, durven wij niet beslissen’ (Bogaerts en Koenen, Pract. Taalst. I, Voorb.). Welke wijziging in beteekenis ondergaat bovenstaande zin, indien aan de zaak van 't onderwijs vervangen wordt door aan 't onderwijs?
H.M. | |
Antwoord.Onder ‘het onderwijs’ verstaat men gewoonlijk ‘de daad van onderwijzen’, ‘het geven (en ontvangen) van onderwijs’. Tot ‘de zaak van 't onderwijs’ behoort alles, wat met het onderwijs in verband staat. Nu kan men, strikt genomen, geen dienst bewijzen aan ‘de daad van onderwijzen’; wèl aan onderwijzers en leerlingen, d.i. aan personen, die met ‘het onderwijs’ in nauw verband staan. Gewoonlijk echter neemt men dit onderscheid niet in acht.
G. Lzg. | |
Vraag.Is er onderscheid tusschen armoede aan en - van; het Hollandsche leger, en Hollands leger; de bloemen steken hare kopjes omhoog, en - in de hoogte?
H.M. | |
Antwoord.Op armoede aan volgt een substantief, dat de zaak noemt, waaraan gebrek is, b.v. armoede aan water, armoede aan bloed. Op armoede van volgt een substantief, dat den persoon of de zaak noemt, die gebrek heeft; b.v. armoede van dat huisgezin, armoede van die vrouw. Het Hollandsche leger is het leger, dat Hollandsch is, dat uit Hollanders bestaat; Hollands leger daarentegen is het leger van Holland; het zou geheel of gedeeltelijk uit vreemdelingen kunnen zijn samengesteld. De uitdrukkingen in de hoogte en omhoog kunnen beide zoowel eene plaats als eene richting te kennen geven. Waar sprake is van richting, is omhoog evenwel gebruikelijker. ‘De bloemen steken hare kopjes omhoog’ verdient dus misschien de voorkeur boven - in de hoogte, al is dat laatste niet bepaald af te keuren.
G. Lzg. | |
[pagina 247]
| |
Vraag.Welk onderscheid is er tusschen: eenen weg leggen, een kanaal graven, en - aanleggen? H.M. | |
Antwoord.Men schrijve liever eenen weg aanleggen, dan eenen weg leggen; ik geloof, dat laatstgenoemde uitdrukking, die o.a. in het Woordenboek van Van Dale niet is te vinden, onnederlandsch is. Aanleggen heeft de beteekenis van ‘naar een vast plan vervaardigen en met alles, wat er toe behoort, in gereedheid brengen’. B.v. een kanaal aanleggen. Spreekt men van een kanaal graven, dan bedoelt men alleen, ‘door graven eene waterleiding tot stand brengen.’ Wil men b.v. in tijd van oorlog eene plaats van drinkwater berooven, dan zal men dit misschien kunnen doen door een kanaal te graven; het aanleggen van een kanaal zou waarschijnlijk te veel tijd kosten. Bij aanleggen denken wij meer aan een werk, dat niet slechts voor korten tijd vervaardigd wordt, maar dat moet blijven bestaan. Ook hier neemt men het onderscheid evenwel niet altijd in acht. G. Lzg. | |
Vraag.Zegt men: eenen dam, eenen dijk leggen of aanleggen? Indien alleen 't eerste gebruikt wordt, hoe komt het dan, dat men van wegen, vaarten en kanalen wèl zegt, dat zij aangelegd worden? H.M. | |
Antwoord.Gewoonlijk zegt men eenen dijk, eenen dam leggen (maken, opwerpen; ook wel: aanleggen). Leggen heeft hier de beteekenis plaatsen, neerleggen. Een dam kan ergens geplaatst, neergelegd, neergeworpen worden; een weg, vaart of kanaal natuurlijk niet. G. Lzg. | |
Vraag.Mag men in plaats van ‘de hamer van den smid valt dreunend op het aanbeeld neer’ zeggen ‘de hamer van den smid dreunt op het aanbeeld’? Wat is de afleiding van aanbeeld? H.M. | |
Antwoord.Op de eerste vraag luidt het antwoord: neen. ‘De hamer van den smid dreunt op het aanbeeld’ beteekent: de hamer van den smid ligt op het aanbeeld en dreunt. - Wanneer de bedoeling van den | |
[pagina 248]
| |
schrijver evenwel uit het verband duidelijk is en de uitdrukking voorkomt in poëzie of dichterlijk proza, dan bedenke men, dat een dichter zich op het gebied der taal méér vrijheden veroorloven mag dan een nuchter prozaïst. Afleiding van aanbeeld. Aanbeeld komt van het oude werkw. aanbillen, dat aankloppen, kloppen op, slaan op beteekent; het is dus het ijzeren blok, waarop geslagen (gehamerd) wordt. G. Lzg. | |
Vraag.Welk onderscheid is er tusschen: suizen en ruischen, kwetsen en krenken, vertalen en vertolken, bruggen leggen en bruggen slaan, overgaan tot en overslaan tot, in werking stellen en in 't werk stellen, universiteit, academie en athenaeum, bluffen en snoeven, ten spijt van en in weerwil van, den grondslag leggen tot en den grond leggen tot, bekronen door en - met? H.M. | |
Antwoord.Suizen en ruischen. Door suizen wordt een zachter geluid aangeduid dan door ruischen. Het zelfst. naamw. ruyse beteekende vroeger ‘drukte, gewoel’, het werkw. ruysen of ruyschen gaf te kennen ‘vroolijk zijn, luidruchtig zijn’ enz. Kwetsen en krenken. Kwetsen beteekent ‘wonden’. Krenken komt van ‘krank’, dat in vroeger tijd ‘klein, gering, zwak, nietig’ beteekende. Krenken is dus eigenlijk ‘vernederen’ en derhalve niet zoo sterk als kwetsen. - Vertalen en vertolken. Vertalen is ‘overbrengen van de eene taal in de andere’. Vertolken beteekent meer in het algemeen ‘verstaanbaar maken, duidelijk maken’; vertolken wordt vooral dan gebruikt, wanneer er sprake van is, dat een gevoel, eene gedachte, een gebaar onder woorden wordt gebracht; b.v. ‘de gevoelens eener vergadering vertolken’, ‘het is mij niet mogelijk u den blik te vertolken, dien zij op hem wierp’. - Bruggen leggen en bruggen slaan worden beide in dezelfde beteekenis gebruikt. Bij de uitdrukking ‘een brug slaan’ denken velen zich de handeling, als in zeer korten tijd voltooid zijnde. - Overgaan tot en overslaan tot. Bezigt men de uitdrukking overgaan tot, dan wordt de aandacht hoofdzakelijk gevestigd op het punt, waar men weder begint; zegt men overslaan tot, dan vestigt men de aandacht hoofdzakelijk op het gedeelte, dat men niet behandelen wil. B.v. ‘Daar wij alleen de hoofdpunten der Vaderlandsche Geschiedenis wenschen mede te deelen, zullen wij nu overgaan tot den tachtigjarigen oorlog’. ‘Daar wij deze bijzonderheden niet kunnen behandelen in de les, zullen wij het nu volgende tot bl. 50 overslaan’. In werking stellen en in 't werk stellen. | |
[pagina 249]
| |
In werking stellen zegt men van concrete, in 't werk stellen van abstracte zaken. Dingen, die in werking gesteld worden, bestonden reeds, vóór men ze aanwendde; wordt iets in 't werk gesteld, dan onstaat dat ‘iets’ eerst bij de handeling. Voorbeelden: ‘daar ééne machine onvoldoende bleek, heeft men nog twee andere in werking gesteld;’ ‘men heeft vele pogingen in 't werk gesteld om hem van gevoelen te doen veranderen’ (de twee andere machines bestonden natuurlijk reeds, vóór ze in werking gesteld werden, de pogingen bestonden nog niet, eer ze in 't werk werden gesteld). Universiteit, academie en athenaeum. Een kenmerkend verschil tusschen deze drie woorden is niet aan te geven, daar zij (vooral de beide eerste) dikwijls door elkander gebruikt worden. In de beteekenis van hoogeschool gebruikt men zoowel universiteit als academie; met het woord athenaeum bedoelt men in ons land gewoonlijk eene inrichting van hooger onderwijs, van minderen rang dan de universiteit. Onder academie verstaat men ook eene inrichting van hooger onderwijs in een enkel vak of in eene kunst (academie van muziek, - voor beeldende kunst), alsmede eene vereeniging van geleerden (academie van wetenschappen). Bluffen en snoeven. Snoeven is in sterke mate bluffen. Ten spijt van en in weerwil van. Na de uitdrukking in weerwil van wordt eene zaak of een persoon genoemd, die zich sterk tegen zekere handeling of zekere toestand heeft verzet; ten spijt van gebruikt men, indien dat verzet minder sterk was of slechts schijnbaar terstond. Voorbeelden: ‘Hij kon, in weerwil van alle pogingen, die hij in 't werk stelde, zijn doel niet bereiken’ (tegen het ‘niet bereiken van zijn doel’ hebben zich zijne pogingen sterk verzet). ‘Hij is, ten spijt van al onze goede wenschen, niet geslaagd’ (tegen het ‘niet slagen’ konden zich de goede wenschen niet werkelijk verzetten). ‘In weerwil van 't onstuimige weder gelukte het de boot toch in zee te steken.’ ‘Hij bleef, ten spijt van alle raadgevingen, bij het plan, dat hij zich na rijp beraad had gevormd.’ Den grondslag leggen tot en den grond leggen tot. In de uitdrukking ‘den grond leggen tot beteekent grond hetzelfde als grondslag (fondament). Tusschen beide uitdrukkingen bestaat dus geen verschil. Bekronen door en - met. Op bekronen met volgt de naam der zaak, welke de kroon van iets uitmaakt; op bekronen door volgt de naam van den persoon of van de zaak, die bewerkt heeft, dat aan iets de kroon is opgezet of de prijs is toegekend. Voorbeelden: ‘Zijn streven werd met een gunstig gevolg bekroond’ (het gunstige gevolg maakt ‘de kroon’ van zijn streven uit). ‘Deze voorwerpen zijn op de tentoonstelling met den eersten prijs bekroond’ (de eerste prijs is de kroon, de roem dezer voorwerpen). ‘Deze voorwerpen | |
[pagina 250]
| |
zijn door de jury bekroond’ (de jury maakte, dat de voorwerpen eene kroon of eenen prijs ontvingen). De zin ‘Zijn streven werd door een gunstig gevolg bekroond’ zou beteekenen ‘aangezien hij zijn doel heeft bereikt, is aan zijn streven als het ware eene kroon opgezet.’ G. Lzg. | |
Vraag.‘De ziel van een volk is zijn taal.’ Wie wil mij de waarheid daarvan eens duidelijk aantoonen? H.M. | |
Antwoord.Onder de ziel van den mensch verstaat men in de taal van het dagelijksch leven een onstoffelijk iets, hetwelk maakt, dat de mensch leeft en eerst eigenlijk mensch is. Met de uitdrukking ‘de ziel van een volk is zijn taal’ bedoelt men dus, dat de taal datgene is, wat een volk eigenlijk tot een volk maakt; het kostbaarste, het eigenaardigste, wat een volk bezit. Wanneer een volk zijne taal verliest, heeft het den zekersten waarborg zijner onafhankelijkheid verloren; een overwinnaar, die een land in bezit neemt, dat de taal van den overheerscher niet spreekt, speelt altijd gevaarlijk spel. De taal weerspiegelt de eigenaardigheden van een volk, en geeft het geheele karakter eener natie weer. Veelal kan de taal antwoorden op de vragen, of de aard van een volk wuft, degelijk, geestig, somber, vroolijk is; wat zijne deugden en zijne groote ondeugden zijn; waarin het volk zijne voornaamste bronnen van bestaan gevonden heeft, of het op eene hooge trap van beschaving staat enz. enz. G. Lzg. | |
Vraag.Zegt men: de grenzen van het menschelijk gezicht uitbreiden of verruimen? H.M. | |
Antwoord.Men zegt beide. Mocht iemand het bezwaar opperen, dat eene grens niet uitgebreid (d.i. letterlijk breeder gemaakt) kan worden, dan luidt het antwoord daarop, dat de uitdrukking grenzen uitbreiden metonymisch is; (men noemt het omsluitende in plaats van het ingeslotene; vergelijk: eene fijne flesch drinken; ‘een beschaafd rijk’). G. Lzg. | |
Vraag.Wat is de afleiding van beitelaak (een soort vaartuig)? H.M. | |
[pagina 251]
| |
Antwoord.Daar het woord beitelaak in het Hoogduitsch luidt Keilnachen, is het klaarblijkelijk samengesteld uit de woorden beitel (het bekende timmermanswerktuig) en aak. Waarschijnlijk heeft men het bewuste vaartuig den naam beitelaak gegeven, omdat het in den vorm eenige gelijkenis vertoonde met een beitel. Met zekerheid durf ik hier niet spreken, daar ik mij niet herinner, ooit eene beitelaak gezien te hebben. G. Lzg. | |
Vraag.‘Bij lange na’ (= op verre na) wordt immer gevolgd door eene ontkenning (Wdb. v. Dale). Krijgt die uitdrukking dan geen bevestigende kracht? H.M. | |
Antwoord.Waarschijnlijk is de uitdrukking ‘bij lange na niet’ ontstaan uit ‘bij lange na’. Een man, die bij (of op) lange na zoo groot is als een ander, is er een, die zoo groot als een ander is, op een lang stuk na. Hij is dus niet zoo groot. Personen, die bovengenoemde uitdrukking bezigden en er de ware beteekenis slechts half van begrepen, hebben er toen het woordje niet duidelijkheidshalve aan toegevoegd. Langzamerhand begon men toen algemeen van ‘bij lange na niet’ te spreken. Hier valt bij op te merken, dat men in het Nederlandsch van vroegere eeuwen niet zoo angstvallig was in het gebruiken van ontkennende woorden, als thans. Men sprak van menschen, die niets geen schuld hadden; die er niets niet van wisten. Vondel zegt b.v. ‘Gordijn die hindert dat de sterffelijcke menschen niet zien hetgeen ik zie’ enz. - Men zag dus in het toevoegen van dat woordje zooveel kwaad niet. Moeten wij het nu echter weer verbannen? Wel neen; ieder kent en gebruikt de uitdrukking ‘bij lange na niet’; die uitdrukking is Nederlandsch geworden en heeft dus even goed recht van bestaan als vele van hare zusters, die eveneens uit misverstand of gebrekkige taalkennis geboren zijn. G. Lzg. |
|