tisch en onnoodig. 't Is ook al een germanisme. - Eigendommelijk komt van eigendom, dat bezit aanduidt en kan dus nooit den zin aannemen van eigenaardig. - Meerder ziet op den rang, den graad en kan bij ons niet als aantal of hoeveelheid gebruikt worden, Daarvoor dient meer.
No. 8. ‘Hij is versast’ is eene Gentsche spreekwijze in den zin van ‘hij is overleden, of vertrokken zonder zijn adres achter te laten.’ Sas = spei of spui. Vgl. Sas van Gent, Sas bij Goes, e.a. Versassen of verspeien (spuien) is dus de schepen door middel van sluizen in een kom brengen, met het doel ze van de eene rivier in eene andere over te brengen. Aanvankelijk gebezigd voor schippers, wanneer men nieuws vroeg van degenen, die uit de Lei naar de Schelde, of andersom moesten varen, is de zegswijze ook toegepast op andere personen.
Loquela, 1882. Zantekoorn, a) Eeblik, waar, onvervalscht, ongelogen, onversierd. Waarschijnlijk voortgekomen uit een blik, Gr. momoeidês (van monos, een, en eidomai, ik blijk), dat maar een aanzichte, maar een uitzien en heeft, dat unius-modi is, zoo van zijn als van schijn, zoo van wezen als van blijken. Voor het wegvallen der n vergelijke men o.a. ewijch, tweegevecht (= eenwijch). - Eeklipsch, ongepaard, ontpaard, zonder weerga; bijv. van twee rechtsche of twee linksche schoenen. Kil. geeft: Een-klippigh. Flandr. Brug. Coelebs, d.i. ongetrouwd. Waarschijnlijk afkomstig van het oude klippe, clipspaendere, klep der melaatschen, waarmede ze hunne nadering moesten te kennen geven; wanneer deze een klip kwijt waren, waren ze eenklipsch of ee-klipsch geworden. Wellicht heeft het Gr. coelebs (uitgespr. kebebs) invloed gehad op de beteekenis. - Eepijlde, dat maar een pijl of halm heeft. - Pronkette, een behaagziek meiske, een modepupke. (De uitgang ette zal wel Fransch zijn). - Bane, zijn bane gaan = vertrekken, verhuizen, weggaan, in slechten zin. - Verdrinken. Een kind verdrinken, d.i. drank gebruiken ter gelegenheid van een kinderdoop. Vgl. Taal- en Letterbode, 1871, bl. 9. - Weerzunne, weerkaatsing van de zon. - Penerye, pene, penne, penning, enz. Misschien ‘eindje afgeknipt goud- of zilverdraad, waarmede men
placht te betalen.’ (La pinne, Fr. = le bout du nez, en un pinart, bij Rabelais = een penningske).
b) Kave = schoorsteen, en niet, zooals door T.v.L. in N. en Z. blz. 155-156 beweerd werd = kevie, cage. Het woord kave is trouwens genoeg bekend. Het komt voor bij Kil., in 't Belg. Museum, in 't Algemeen Vl. Idioticon van Schuermans, bij Hoffmann von Fallersleben (Horae Belg. p. septima), bij de Bo, in den Taal- en Letterbode (IV, 1, 6), enz. Daarbij hoort men dagelijks in Vlaanderen: Hij is zoo zwart als de kave. 't Hangen