Naschrift.
De redacteur van Noord en Zuid had de beleefdheid, mij de beoordeeling mijner ‘Bladzijden’ toe te zenden met de vraag, of ik naar aanleiding daarvan ook iets in het midden wenschte te brengen. Ware die critiek ongunstig geweest, dan zou ik dat bepaald hebben afgeslagen, daar ik geloof, dat de bescheidenheid eenen schrijver behoort te beletten, de voortreffelijkheden van zijn eigen werk aan te toonen, en hij vertrouwen genoeg moet hebben op de waarheid en op het gezond verstand der lezers, om te denken, dat eene onrechtvaardige of overdreven afkeurende critiek wel op de juiste waarde zal geschat worden. Gelukkig behoef ik hier het stilzwijgen niet te bewaren, omdat door den Heer K. in heusche bewoordingen alleen aanmerking wordt gemaakt op de keuze van het eerste onderwerp der ‘Bladzijden’, en ik niet slechts reden heb, dat onderwerp te verdedigen, maar zelfs meen op het behandelen van dergelijke onderwerpen bij ieder beoefenaar der letterkunde te moeten aandringen. In een paar regels echter kan dat niet gebeuren, en daarom neem ik mij voor in een volgend nummer er op terug te komen.
Groningen, 25 Oct. 1882.
J. TE WINKEL.