Beeldspraak.
Iemand of iets toetsen aan iets.
Is 't noodig van deze uitdrukking en hare beeldspraak eene verklaring te geven? Men zou het willen betwijfelen. En toch, dezer dagen kwam het geval voor, dat een zeer verdienstelijk schrijver in een geschrift van ernstigen aard en waarin een tegenstander of liever een aanvaller uit den zadel moest worden gelicht, zich vergiste - en in een onbewaakt oogenblik voor den titel van zijn vlugschrift koos:
MIJN LEESBOEK VOOR DE VOLKSSCHOOL
getoetst aan
‘Een Nederlandsch belang,’
van den Heer H. Hemkes Kzn.
Is dat goed gezegd? Te dezer plaatse goed gezegd, en heeft de Heer L. Leopold uitgedrukt, wat hij wenschte? We zullen zien, dat hij dit niet heeft gedaan.
Gesteld iemand vindt een stukje metaal, dat het uiterlijk heeft van goud, maar misschien wel koper, zou kunnen wezen. Wat doet hij nu? Hij loopt even bij een goudsmid in, die het gevonden stukje metaal toetsen zal aan een daarvoor bestemden toetssteen. Is het ter toetsing gegevene koper of misschien goud van zeer twijfelachtig gehalte, dan zal hem dit terstond blijken. Want de toetssteen kan niet liegen, die onderscheidt onverbiddelijk tusschen valsch en echt.
Tot zooverre gaat de letterlijke beteekenis. Wie de uitdrukking in figuurlijken zin wenscht te gebruiken, heeft zich aan dezen gang van zaken te houden:
1o. | Wat getoetst wordt is van goed of slecht gehalte; er is twijfel dienaangaande. |
2o. | Waaraan (of waarop) men toetst, de toetssteen, is boven allen twijfel vertrouwbaar. |
Voorbeelden in menigvuldigheid, dat men zich aan deze uitspraken houdt:
‘De handelingen van een Minister toetsen aan de grondwet;’ - ‘de leerstellingen van een kerkgenootschap toetsen aan den Bijbel;’ - ‘de Amerikaansche weertelegrammen toetsen aan de ondervinding;’ - steeds is datgene, wat getoetst wordt, van twijfelachtigen aard, maar datgene, waaraan men toetst, onbedrieglijk.
Alle beeldspraak heeft zich te houden aan deze wet: ‘wat in 't figuurlijke wordt gezegd, moet overeenstemmen met de voorstelling in 't letterlijke.’