Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 367]
| |||||||||||
Twijfelachtige Germanismen.
| |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
de advocaat van voorwoord zich gewonnen geven, als hij te eeniger tijd De levende Taal onder de oogen krijgt? Ik hoop het laatste. Voorwoord is overbodig, zelfs voor hen, die de onderscheiding, waarvan de Heer L. en ik, schier gelijktijdig, hebben gewaagd, willen aangeven: voorbericht en voorrede staan met hunne diensten gereed, als wij deze diensten slechts aanvaarden. Maar ik kan de vrees niet onderdrukken, dat we 't niet zullen doen. Eilieve, evenmin zou het er toe komen, ja minder nog, dat we voorwoord en voorrede tot synoniemen zouden zien verheffen. De mogelijkheid van 't laatste zou in elk geval de mogelijkheid van 't eerste waarschijnlijker maken. Maar, gelijk ik zeide, tot heden is mij van deze wenschelijke zaak, niets of zeer weinig gebleken.Ga naar voetnoot1) En intusschen is voorwoord eene samenstelling, die van 't woord woord eene figuurlijke beteekenis eischt, en - hier wordt de mogelijkheid om 't woord burgerrecht te verleeren bedenkelijk. Hier zijn eenige woorden:
in welke samenstellingen zang, spel, gebed, enz. enz. hunne stoffelijke beteekenis behouden. Anders in voorwoord; daar zou woord den zin krijgen van korte mededeeling. Dit alles schijnt mij waar en goed; maar toch, voorwoord heeft een tergend karakter: het komt u telkenmale onder 't oog. Maar dronkenschap komt ook telkens voor en 't blijft niettemin een kwaad. Is dan voorwoord geen Hollandsch? Het is zelfs geen twijfelachtig germanisme. | |||||||||||
b. Vooravond.In 't zelfde nommer van 't Zondagsblad van 't Nieuws van den Dag, waarin 't woord voorwoord zijne bescherming geniet, heeft de Heer Laurillard het zwaard getrokken tegen vooravond. Hij noemt dit woord een verderfelijk germanisme. Intusschen vind ik in 't Septembernummer van School en Studie, onder de opgaven van 't hoofdonderwijzers-examen te Breda, Juni '82, vooravond onder die woorden opgegeven, welke in flinke zinnen moeten gebruikt worden. Ik kan niet denken, dat de opgever, wiens geest en richting bij het taalonderwijs mij meer dan oppervlakkig bekend zijn, alleen bedoeld heeft ‘het woord vooravond in een zin te gebruiken, die slechts de stoffelijke beteekenis tot haar recht brengt.’ Ik denk, dat wel degelijk ‘de figuurlijke zin’ bedoeld is. Maar, indien deze | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
mijne meening gegrond mocht zijn, dan is vooravond, te Breda in bescherming genomen en te Amsterdam gevonnist, tot de twijfelachtige germanismen te rekenen. Welnu, ik wensch, na den Heer Laurillard gehoord te hebben, mijne meening onder woorden te brengen. Vooravond in uitdrukkingen als ‘wij staan aan den vooravond van groote gebeurtennissen’ is, volgens Laurillards ingezonden stukje in 't Zondagsblad te veroordeelen. Goed Nederlandsch is het te zeggen: ‘wij staan aan den avond vóór groote gebeurtenissen,’ maar deze goede munt is vervalscht door de verbinding van 't bijwoord voor met het substantief avond. Vergelijken wij 't woord vooravond met gelijkvormige samenstellingen als voormiddag, voorzang, voorspel, voortijd, dan krijgen we 't volgende:
Indien ik dus van mijn vriend de belofte ontvang, dat hij in den vooravond eens bij mij komt inloopen, dan zal ik wel doen, is het, gelijk nu, in den nazomer, met dien vriend een kop thee te drinken, want voor een glas wijn is het te vroeg, en tegen negen ure gaat hij weer heen. Over de stoffelijke beteekenis van vooravond geen verschil alzoo; die is boven bedenking verheven. Maar de figuurlijke zin? ‘Jezus in den Hof van Getsemané’ - aldus luidt het van den kansel - ‘dat was aan den vooravond van zijn lijden.’ ‘Letten we op de teekenen des tijds, het nihilisme en 't socialisme, dan staan we aan den vooravond van gewichtige gebeurtenissen,’ zegt de courant van den zooveelsten. Zijn zulke uitdrukkingen te verdedigen? Ik twijfel eraan. De vooravond van Jezus' lijden zou kunnen zijn: 't eerste gedeelte van den avond, maar dat bedoelt men niet; men meent: den avond vóór zijn lijden. Want die vooravond zou doen vermoeden, dat dit lijden op dien avond een einde nam. De ‘vooravond van gewichtige gebeurtenissen’ is almede niet juist. De uitdrukking zegt, dat die vooravond een deel is van den avond, waarin de gewichtige gebeurtenissen plaats grijpen, maar bedoelt, dat we staan aan den avond vóór den dag, de periode, waarin deze gebeurtenissen haar werk gaan beginnen. Beeldspraak nu, die in 't letterlijke niet doorgaat, is van verdacht gehalte. Er | |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
zijn wel verkeerde beelden, als ‘de Heilige Stoel verzet zich’ door het taalgebruik gewettigd, maar dit is geen noodzaak om deze te vermeerderen met andere, die ons verstand nog grooter geweld aandoen. Waarheid, ook in de taal, mag onze leus wel wezen. Als wij zeggen ‘aan den vooravond van gewichtige gebeurtenissen te staan,’ dan is - immers overeenkomstig de stoffelijke beteekenis van: ‘wij hebben elkaar ontmoet in den vooravond van den 4en September’ - dit de zin: de vooravond is een deel, het begin van den avond op 4 September; zoo ook: ‘aan den vooravond van gewichtige gebeurtenissen.’ Nu is vooravond 't begin, een deel alzoo van dien gewichtigen tijd. Dezen zin intusschen wenscht men niet voor des lezers of hoorders verbeelding te roepen; wel dien anderen: ‘avond vóór’, waarin avond de figuurlijke beteekenis heeft ‘laatste gedeelte der periode,’ die plaats gaat maken voor een nieuwen tijd. Met het oog op een en ander mogen we besluiten, dat de Heer Laurillard het woord vooravond, figuurlijk gebruikt, terecht als een germanisme heeft veroordeeld. Wie nog twijfelt, geve de gronden op voor dien twijfel. | |||||||||||
c.) Vindplaats.Gelijk bekend is zijn er tal van Hoogduitsche woorden, waarmede we onze taal verrijken kunnen. Vrijzinnig voor liberaal verdient aangenomen te worden; voorliefde als een synoniem naast voorkeur te plaatsen is taalverrijking; vlugschrift in plaats van brochure moet iedereen goedkeuren. Maar vindplaats? Voor eenigen tijd redeneerde ik aldus: vindplaats is van gelijke vorming als speelplaats, losplaats, bergplaats. ‘Gelijk speelplaats de plaats is, waar (de leerlingen der school) kunnen spelen (wat ze spelen wordt niet uitgedrukt), losplaats de plaats, waar (de schepen de handelswaren) lossen, bergplaats de plaats, waar geborgen wordt (wat dan geborgen wordt, moet men er bij denken), zoo kan vindplaats de plaats zijn, waar men iets vindt, terwijl aan het taalgebruik overgelaten wordt tot sprekenden en schrijvenden te zeggen, wat dan eigenlijk op eene vindplaats wordt gevonden. Zeggen we dus, dat het Peakgebergte eene rijke vindplaats is (voor steenkolen en ijzer), het Nevada-gebergte eene dito (voor zilver), de Ruhrstreek eene goede vindplaats (voor steenkolen) dan hebben we de taal verrijkt met een woord, dat ‘de streek’ aanwijst, waar ‘delfstoffen gevonden worden.’ 't Is, in zekeren zin, van de soort als schoolman, ook een woord aan 't Duitsch ontleend, om, taalverrijkend, er den zin aan te hechten van ‘een goed docent, een bedreven onderwijzer.’ Deze plaats in De levende Taal komt mij thans voor, aan bedenking onderhevig te zijn: vindplaats schijnt mij alsnog tot de twijfelachtige germanismen te moeten gerekend worden. Waarom? | |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
Welnu, vindplaats is niet de plaats om te vinden = ten einde te vinden = aangelegd met de bedoeling om er te vinden, immers niet in de beteekenis, die in onze hedendaagsche aardrijkskundige boeken aan 't woord gegeven en die door mij werd verdedigd. Onze taal zou 't woord vindplaats kunnen bezitten, maar dan moest het den daareven aangewezen zin hebben. Gesteld eenige jongens spelen in 't duin; samen willen ze thuis komen en daarom spreken ze af, dat ze, als één hunner fluit b.v., allen zullen samenkomen ter plaatse, waar naar toe ze door een of ander kenmerk den weg weten. Eigenaardig zouden deze jongens de bedoelde plaats de vindplaats in 't duin kunnen noemen. Gesteld ook een handelaar, die dikwijls van huis moet, wenscht, dat zijn zoon, zijn meesterknecht, altijd de sleutels van 't pakhuis en van de kelders weet te vinden, waartoe deze handelaar dan ook van te voren afspreekt, waar de sleutels steeds te vinden zullen zijn, waar de vindplaats is der sleutels. Nog een derde geval. 't Is onveilig op den Oceaan, onveilig door zeeroof, door oorlog, wat dan ook. 't Is dus noodzakelijk, dat onze oorlogschepen den Oceaan doorkruisen om onze handelsvloot te beschermen. En intusschen willen deze schepen een vereenigingspunt hebben tegen den dag der thuisreis. Welnu, dat vereenigingspunt zou b.v. de ingang van 't Kanaal kunnen wezen, althans te dier hoogte zou de vindplaats kunnen bepaald worden door en voor de kommandanten onderling. Deze beteekenis, ik herhaal het, zou aan ons taaleigen recht doen. Maar zóó hebben we 't woord niet: als we vindplaats gebruiken, geschiedt het in de Duitsche beteekenis van 't woord. Hier is dan een twijfelachtig germanisme.
Den Haag, 4 Sept. '82. A.W. STELLWAGEN. |
|