7. De Nieuwe Spelling wil, te recht: allerwegen en ieder moet dit billijken. Doch hoe te verdedigen de schrijfwijze halverwegen (Zie Woordenlijst) naast achterwege, deswege, mijnentwege?
En waarom wil zij: dienvolgens, dienovereenkomstig naast blootshoofds enz.
8. Bij Van Dale (Zinsontleding 1e stukje) vind ik onder § 12 zinnen, als:
Hij is uit. Het liedje is uit. Die kaars is aan. De zon was op. Het geld was weg. De wind is om.
Hoe heeten de onderstreepte woorden? Is het wel geoorloofd hier als redmiddel de opmerking aan te wenden, dat de zinnen beteekenen:
Hij is uitgegaan. Het liedje is uitgezongen. Die kaars is aangestoken. De zon was opgegaan. Het geld was weggeraakt. De wind is omgedraaid? Bij 't ontleden geldt toch in de eerste plaats de vorm? En bovendien in uitdrukkingen, als:
Die jongen daar. Onze vriend hier. Grod hierboven. Reeds de Pheniciërs kenden het glas. Schier ieder groot genie is het kind van een grooten tijd enz., vinden we ook bijwoorden als bepaling van zelfstandigheden.
Nu is mijn vraag: Is de gewone definitie van het bijwoord te eng, of wel dienen we hier bij 't ontleden wat te geven en te nemen?
9. In: Ik schiet den haas dood.
heet dood een bijv. nw. als bepaling van haas, maar hoe heb ik dood te noemen in den zin:
Ik heb den haas doodgeschoten.
Het zal toch niet aangaan te schrijven:
Ik heb den haas dood geschoten.
Wie zal er op een dooden haas nog schieten?
Men zou dit ééne voorbeeld met tal van anderen kunnen vermeerderen bijv.
Ik heb het glas leeggedronken,
Ik heb de deur blauwgeverfd.
Is in dit geval dood, leeg, blauw dan niet een bepaling van de werking en dus bijwoord?
R.
10. Ik lees in Staring's ‘Verjaardag’ (Zie bl. 66 der Volksuitgave):
‘Zoo sprak het diep van Ons. Des Vreemdlings was het droog.
Hoe dien ik dit te verklaren?