van het naamwoord zou dus geen beletsel zijn tot het aanleeren der spraakkunstregels.
De term voornaamwoord, hoe algemeen hij ook gebruikt zij, is toch onduidelijk, niet aan te prijzen, ja, eene manke woordsamenstelling, zou het niet klaarder en juister zijn, heette het naamvervangend woord?
Bij het onderscheiden der naamvallen zijn er spraakkundige schrijvers, die van 1n, 2n, 3n en 4n naamval spreken.
Er is geene enkele reden om dezen den 4n en genen den 1n, 2n of 3n te noemen. Anderen gebruiken de woorden, nominatief, accusatief, genitief en datief. Dat zijn weeral te vreemde benamingen. Dat men liever eenvoudig zegge: noemvorm, voorwerpsvorm, bezitsvorm en doelvorm. Dit zijn te minste Nederlandsche namen, die na eene korte verklaring voor de kinderen verstaanbaar worden.
Wij hebben hooger gezegd dat bijna alle spraakkundige leerboeken eene verschillige verdeeling der werkwoorden aannemen.
Waarom weer al onze jonge leerlingen in dien doolhof van namen brengen? Voor ons zou er maar eene van alle die verdeelingen mogen aangenomen worden. Beschouwen wij de werkwoorden onder betrek van hunne beteekenis dan zijn ze allen in de drie volgende klassen begrepen:
1o Overgankelijke, waarvan de werking door het onderwerp verricht, rechtstreeks op een voorwerp overgaat als: zien, hooren, schrijven.
2o Onovergankelijke, waarvan de werking bij het onderwerp alleen bepaald blijft, als: gaan, vallen, loopen.
3o Zelfstandige, die met een naamwoord of hoedanigheidswoord vereenigd zijn om een volledig gezegde te vormen, als: zijn, worden, schijnen, blijven, heeten (in den zin van genoemd worden.)
Beschouwt men de werkwoorden onder 't betrek van hunne verbuiging, dan ware het best, ze te verdeelen in klankbehoudende, klankverwisselende en onregelmatige. De benamingen van zwakke en sterke werkwoorden zijn weer al te ver gezocht en zijn niet duidelijk genoeg voor jonge kinderen.
De benamingen der wijzen bij de werkwoorden zijn ook niet allen opperbest gekozen. Zou het niet duidelijker zijn, zoo men in plaats van aantoonende en bijvoegende wijs zegde zekerheids- en onzekerheidswijs? Het woord bijvoegende heeft hier toch zoo weinig om 't lijf!
In de namen der tijden heeft men, met de Franschen te willen naäpen, nog grootere kemels geschoten. Zoo vindt men taalboeken waarin er spraak is van eenen meer dan volmaakt verleden tijd als of iets ‘meer dan volmaakt’ kon wezen!
Wij zullen ons onthouden al de ongerijmde namen der tijden aan te halen, die men in sommige spraakkundige werken tegenkomt, wij zullen liever aantoonen, welke de eenige gebruikte benamingen zouden dienen te wezen.