Vragen beantwoord.
I. |
In de ‘Nederl. Spraakleer’ van D. De Groot staat, § 422: ‘De voegwoorden dienen om het verband der zinnen en den aard hunner onderlinge betrekking aan te wijzen.’
Welk verschil is er tusschen het verband der zinnen en den aard hunner onderlinge betrekking?
W.J.S.
Bij eenig nadenken zal de geachte inzender dezer vraag mij toestemmen, dat dit verschil nog al groot is.
Het voegwoord wijst het verband aan, dat er tusschen eene gedachte en eene andere bestaat. Dat verband, die onderlinge betrekking, kan van verschillenden aard zijn: Copulatief, adversatief, enz. enz. Dit wordt door het voegwoord tevens aangeduid. Bijv. In den zin: ‘Ik ga uit, ofschoon het wel wat koud is’, wordt het verband, de verhouding, uitgedrukt door het voegwoord ofschoon; maar dit voegw. drukt te gelijker tijd uit, dat de hoofdgedachte niet afhangt van de voorwaarde in de tweede gedachte uitgedrukt. De aard der verhouding is dus onvoorwaardelijk of toegevend.
Onvoorwaardelijk: Onvoorwaardelijk ga ik uit, trots koude en guurheid.
Toegevend: Ik geef toe, dat het wat koud is; maar ik ga toch uit. |
II. |
Hoe verklaart men de uitdrukking: ‘Handlichting verleenen aan iemand’?
W.J.S.
Hand was in rechterlijke taal vanouds de zinnebeeldige uitdrukking voor macht. - Handlichting doen (later verleenen) is dus ‘ontheffing’ (= lichting) van macht verleenen, natuurlijk ‘aan iemand’. De Romeinen noemden dit manu mittere, d.i. uit de macht doen gaan, zenden.
Voor ons tegenwoordige ‘iemand meerderjarig of mondig (= eigen macht hebbende) verklaren’ is de uitdrukking zeer geschikt. |
III. |
Is het woord diefegge (of dievegge?) afgeleid of samengesteld?
W.J.S.
Oorspronkelijk hadden de achtervoegsels eene zelfstandige beteekenis; thans hebben ze nog slechts een zin als achtervoegsels, de zelfstandigheid echter verdween. Dit is ook het geval met egge (oorspr. iggja), dat eertijds veelvuldig diende om van mannelijke persoonsnamen vrouwelijke te vormen; Klappegge, klappege, (klappei), houtmakerigghe, Rein. 804: |
| |
|
‘Ere houtmakerigge van lanternen’; scepterigge, Ferguut: ‘Hens (er is niet) niemen, diet volprisen mochte Jegen die scepterigge, diet wrochte’; elders constenareghe, Huydec. op Melis Stoke I, 72; dievegge.Ga naar voetnoot1) |
IV. |
Van waar de uitdrukking: in zwang zijn?
W.J.S.
Zwang komt van een ww. swingen, swang, geswongen, draaien; vanhier zwenken, (pomp-) zwengel. Vgl. het Hd. schwingen. In zwang zijn is dus ‘in draaiing, in rondgang, in omgang zijn’. Wat onder de menschen om- of rondgaat, is ‘in gebruik’, m.a.w. in de mode (eig. wijze, manier). |
V. |
Hoe verklaart men: ‘Spijkers op laag water zoeken’?
W.J.S.
't Is altijd lastig van spreekwijzen, die, meer dan gewone woorden, in den mond des volks bedorven worden, dc juiste verklaring op te diepen; meestal moeten we ons tot gissingen bepalen. Ziehier de mijne omtrent bovengenoemde spreekwijze: Spieken was oudtijds ‘met frisch water besprenkelen’, en figuurlijk ‘iemand moed inspreken’. Tegenover frisch water staat drabbig, vuil, laag water (ebbe). Wellicht ontstond uit spieken met frisch water het tegenovergestelde ‘spieken met laag (of vuil water)’ in den zin ‘door aanmerkingen te maken den moed ontnemen, vitten’. - Spieken werd spijken; niemand begreep dit later meer en men maakte er spijker of spijkers van, en, in verband met laag water en met de gedachte, die op den voorgrond stond (voorwendsels zoeken om iemand te benadeelen), werd het ‘spijkers op laag water zoeken.’
De verandering van het voorzetsel kan ons niet verwonderen, als we denken aan: in de provoost zitten, op den zolder, aan de kaak stellen, in de roef, enz.
Dat een woord uit de hoofdgedachte, bij het vormen van een spreekwoord of eene spreekwijze, behouden blijft, is evenmin vreemd. Men denke slechts aan ‘een bok schieten’, ontstaan uit een beuk maken (eene dwaasheid begaan) en het op den voorgrond tredende denkbeeld ‘mis schieten’; aan bot vangen, dat, oorspr. ‘bot (slaag) krijgen’ luidende, krijgen moest inboeten voor vangen, omdat het hoofddenkbeeld ‘slib vangen’ was en daarenboven bot (visch) en vangen uitstekend samengaan. |
T.v.L.
|
-
voetnoot1)
- Zoo wil men ook het Eng. Lady afleiden van het Ags. hlâf-waerdige (hlâf'dige, hlâdy. Lady). Waerdige is het vr. van waerd, bewaarder (vgl. ruwaard, uit het verfranscht-Dietsche regard); hlâf is het Eng. loaf, brood, en volgens anderen ‘uitdeeler’. Volgens Skeat zou dige van hláf'dige met het Ags. daegee en het Got, digan, kneden, in verband staan. Lady zou dan ‘broodkneedster’ beteekenen.
|