Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |||||||||||
Het Nederlandsch in Zuid-Afrika.Toen Dr. A.N.E. Changuion in 1848 zijne Nederlandsche spraakkunst uitgaf onder den titel De Nederduitsche taal in Zuid-Afrika hersteld, kon hij niet nalaten in de voorrede te getuigen: ‘We wenschen eene poging aantewenden, om het Nederduitsch in Zuid-Afrika te herstellen. Wij kunnen dit niet ter neder schrijven, zonder zelf te glimlagchen om het denkbeeld, dat we ons, bij den aanvang dezer onderneming, misschien diets maakten, dit te kunnen doen. Drie jaren en zes maanden zijn er sedert verloopen, en in dien tusschentijd hebben wij zoo veel nieuwe proeven van onverschilligheid, ten aanzien van de Hollandsche taal, opgemerkt, dat wij nu althans over de mogelijkheid om het kwaad te stuiten, geheel anders denken. Thans beschouwen wij de taal, waaraan wij onze moeite besteden, gelijk een geneesheer een ongeneeslijken lijder, wiens kwaal in hare verderfelijke uitwerkingen wel eenigzins kan gematigd, wiens gewisse dood wel eenigen tijd kan vertraagd worden, maar op wiens volkomen herstel niet meer te hopen valt.’ En al was die klacht nog niet ernstig genoeg, gewaagt de schr. in de voorrede tot zijne Proeve van Kaapsch taaleigen van ‘Nederduitsch, voor zoover de taal, die in deze kolonie gesproken wordt, dien naam dragen mag’, en van ‘de dagelijks toenemende onverschilligheid op dit stuk’ van hen die ‘de taal der voorouders verloochenen.’ Sedert de belangrijke gebeurtenissen aan de Zuidpunt van Afrika voorgevallen, is van het eerste citaat herhaaldelijk het eerste gedeelte aangehaald, gelijk dit ook vroeger door mij en anderen is geschied; maar nergens heb ik nog zien uiteenzetten in hoeverre de klachten van Dr. Changuion gegrond waren. Immers er moet iets gunstigers dan deze toestand bestaan hebben zou Mr. H.A.L. Hamelberg het recht hebben, op 24 Augustus 1875 op het Congres te Maastricht te verklaren: ‘Ik mag met vrijmoedigheid zeggen, dat de Hollandsche taal de heerschende is, al is 't niet te ontkennen, dat deze eigenaardigheden vertoont, die in Nederland en België niet zouden verstaan worden. Niettegenstaande de kaapkolonie zeventig jaar onder Engelsch gezag heeft gestaan, behoeft men zich slechts weinige mijlen van de Kaapstad te verwijderen, om te ondervinden, dat men zich dikwijls niet meer met de Engelsche taal behelpen kan en 't Hollandsch noodig heeft, om zich verstaanbaar te maken. Als een Engelschman met de bevolking in aanraking wil komen, dient hij Hollandsch te leeren.’ Is zoo groote verandering in 23 jaar mogelijk en dat nog wel in geheel tegengestelde richting, dan in 1848 werd voorspeld? | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
Of is wellicht de maatstaf door Dr. Changuion gebruikt, niet gelijk aan dien, waarnaar Mr. Hamelberg zich richt? Op het Congres te Middelburg verklaarde prof. Beets, dat jeugdige Kapenaars stukken uit de Camera Obscura hadden voorgelezen, en dat de schrijver van dat werk er zelf geen woord van verstond. En toch is de taal van de meeste couranten in Zuid-Afrika uitkomende voor ons vrij wel verstaanbaar. De reden van dit verschillend oordeel is tweederlei. In de eerste plaats dient men onderscheid te maken tusschen de taal, die men noort en de taal, die men ziet. Wie Nederlandsch en Latijn verstaat, zou een groot gedeelte van een Engelsch boek kunnen lezen, hij zal echter zonder kennis van het Engelsch geen woord verstaan, als het hem wordt voorgelezen. Daarentegen zal men zonder kennis van het Hoogduitsch veel verstaan van de gegesproken taal, maar er weinig van begrijpen, als men ze geschreven voor zich ziet. Zoo kan dus gesproken of voorgelezen Kaapsch zoo goed als onverstaanbaar zijn en de geschreven taal kan verstaanbaar wezen of omgekeerd. In allen gevalle blijkt uit de voorrede van Dr. Changuion's Proeve ten duidelijkste, dat zijne bitterste klachten hun grond vinden in den eisch, dien hij stelt, dat nl. aan de Kaap nauwkeurig gesproken zou worden zooals men in Nederland schrijft, een eisch, waaraan onmogelijk ergens kan worden voldaan vooral door eene bevolking, omgeven door stammen, die andere talen spreken en genoodzaakt van deze andere talen bij herhaling gebruik te maken. Hij verklaart zelf ‘Beschaafde sprekers onder de Kapenaars zullen zeggen: “Zóo spreken we toch aan de Kaap niet.” Wij antwoorden, dat de beschaafde spreker overal het gewestelijke weet te vermijden.’ Indien er dus in 1848 nog ‘beschaafde sprekers’ aan de Kaap waren, en wel in zoo grooten getale, dat het noodzakelijk was van hunne meening melding te maken, dan mag men ook veilig aannemen, dat Dr. Changuion niet in het oog heeft gehouden, dat elke taal, die niet buiten den rechtstreekschen en voortdurenden invloed van eene of meer andere talen kan blijven een noodzakelijk en regelmatig verloop heeft en dat dit verloop te sneller is, naarmate het aantal storende invloeden grooter in getal is. Zoo heeft de afgezonderde ligging van IJsland het IJslandsch zuiverder gehouden dan eenige andere aan het Gotisch verwante taal, zoo is de taal van Wales en Cornwallis veel minder verbasterd dan het hedendaagsch Engelsch; zoo vertoont het Provençaalsch meer karaktertrekken met de grondtaal van het Fransch dan de taal, die te Parijs wordt gesproken. Als Mr. Hamelberg getuigt: ‘Een ander vreemd gebruik, waarvan ik den oorsprong niet ken, is de verwisseling van dat met lat Bijv. hij laat mij weten, lat hij bezoek | |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
heeft gekregen,’ dan mag daaruit blijken, dat hij de verschijnselen in de taal niet wetenschappelijk heeft nagespoord, immers de d met zware tong uitgesproken wordt altijd l, gelijk we dagelijks kunnen waarnemen en gelijk we zien in den naam Ulysses, die naast Odusseus staat; maar dat hij beter dan Dr. Changuion lette op dit eigenlijk verschil tusschen Kaapsch en Nederlandsch, toont hij even duidelijk, waar hij getuigt ‘dat de eigenaardigheden der taal niet van dien aard zijn, dat deze het verstaan daarvan beletten.’ Sedert de verschijning van het eerste no. van Volkstaal hadden we het genoegen, eene levendige briefwisseling te onderhouden met eenige bewoners van Paarl en de heer du Toit had zelfs de beleefdheid, ons alle boeken en verslagen te zenden, die betrekking hebben op de Zuid-Afrikaansche Taalbeweging. Nauwgezette beschouwing dier stukken heeft ons doen zien, dat men ten onrechte het Kaapsch ging afschilderen als eene soort brabbeltaal, dat ze toch onmogelijk zijn kon, zoolang de meer beschaafden in Transvaal even zuiver Nederlandsch schrijven als wij, Nederlanders zelf ja zelfs zuiverder, want men zal er niet stuiten op barbarismen van allerlei aard door domheid, luiheid of dwaze gemaaktheid deels bij ongeluk, deels met opzet in onze schrijftaal gedrongen. Maar bij de beoordeeling van den toestand der taal herinneren we vooral aan hetgeen prof. Brill op het congres te Middelburg (5 Sept. 1872) verklaarde, dat men nl. te letten heeft ‘op het onderscheid, hetwelk er bestaat tusschen de afstammelingen der Hollanders onder Engelsch gezag, en dezulken, die zich thans tot vrije staten gevormd hebben. Hier, in die vrije staten (de Transvaalsche republiek en den Oranje-vrijstaat) is het Nederlandsch de staatstaal en de ingezetenen, - te meer omdat zij, eenigermate achterdochtig, tegen al wat Engelsch is overstaan, - beijveren zich om het Nederlandsch element op te beuren. En wat de zuiverheid onzer taal aangaat, de Oranje-vrijstaat ten minste toont de zucht om dat Nederlandsch nationale element door aansluiting aan Nederland te versterken. Immers bestaat te Bloemfontein eene Latijnsche school, waaraan een Nederlandsch geleerde geroepen is de betrekking van director te bekleeden, wiens taak zal zijn, jongelieden voor te bereiden tot de rechtsgeleerde, letterkundige en medische studiën aan de Nederlandsche hoogescholen. Komen zulke studenten in Zuid-Afrika terug, dan kan het niet missen, of zij brengen er een aan de eischen beantwoordend Nederlandsch mede.’ Dat de herleving van het Nederlandsch in Zuid-Afrika aan ernstige en opzettelijk daartoe genomen maatregelen is toeteschrijven, zal ieder na lezing van het bovenstaande wel inzien. De Nederlandsche taal werd het eerst in 1595 in Zuid-Afrika gesproken toen Jan | |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
de Molenaar met vier schepen in de Tafelbaai voor anker kwam, in 1608 kwam Cornelis Makloof weder met eene vloot en in 1625 legde van Riebeek de grondslagen tot de eerste volkplanting, in 1654 kwamen de Burgerweesmeisjes uit Amsterdam, in 1676 werd de eerste schoolmeester aangesteld, in 1684 kwamen er weer 50 jonge meisjes uit Amsterdam en 50 ambachtslieden. Terwijl de kolonie zich door aankoop en aanbouw uitbreidde bleef het Nederlandsch de taal des lands en de Synode van Dordrecht het wetgevend lichaam in geloofszaken en in 1714 werd eene wet uitgevaardigd houdende de bepaling ‘dat geen schoolboeken mogen gebruikt worden voor dat ze goedgekeurd zijn en dat er geen onderwijzer mag worden aangesteld, voordat hij de artikelen van de Synode te Dordrecht heeft goedgekeurd.’ In 1795 komt de Kaap aan de Engelschen, in 1801 weder aan de Hollanders, in 1806 weer aan de Engelschen en in 1812 wordt het onderwijs in de Engelsche taal verplichtend. In 1824 wordt de eerste Kaapsche courant gedrukt South African Commercial Advertiser, maar in 1827 wordt de uitgave op last der regeering gestaakt. In 1848 legt A. Pretorius de grondslagen der Transvaalsche Republiek en van dien tijd af zoekt het Nederlandsche deel der bevolking zich weder te handhaven en in 1861 vertoonen zich de eerste teekenen van taalbeweging, waarbij men de spreektaal tot schrijftaal zoekt te verheffen. In de Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging ver vrind en vyand uit publieke en private bronne bewerk deur 'n lid van die Genootskap van regte Afrikaners in 1880 bij Dr. F. Du Toit en Co. te Paarl uitgegeven lezen we op bl. 2 ‘Die eerste wat die spreektaal as skrijftaal gebruikt het is die skrywer van die Samesprake tussen Klaas Waarsegger en Jan Twyfelaar, wat eers in die korant gepubliceer en later in 'n boekie afgedruk werd an Cradock in 1861. Vroeger het oek wel een en ander soms die taal gebruik, mar dit was mar meer ver die aardigheid, in 'n gedig of so. Mar hier had die skrywer ('n Engelsman van afkoms, na ons meen) 'n bepaalde bedoeling deur die taal te gebruik. Hy wou die Seperatie-beweging in die oostelike Provincie bevorder. Die settlaars-geesGa naar voetnoot1) werd namelik sterk in die Oostelike Provincie, en die Kaap en die Westelike Provincie was te Hollans of Afrikaans na hulle sin, en daarom wou hulle 'n ei'e regering hê en heelemaal afgeskeie wees.’ De schrijver trachtte door deze samenspraken de Afrikaansche boerenbevolking 'n boel ingebeelde griewe voor die gees te bring, en sodoende o'er te haal tot Seperatie’. Wat verdeeldheid onder de Boeren moest | |||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||
brengen en den Engelschen de uitbreiding hunner macht gemakkelijk moest maken, werd juist omgekeerd de eerste aanleiding tot de Afrikaansche taalbeweging en ‘'n kragtige middel om onse Afrikaanse boere die oge te open en 'n nasionaliteitsgevoel te lat ontwaak by die bevolking.’ De beweging neemt echter eerst een bepaalden vorm aan, nadat op 14 Aug. 1875 het ‘Genootskap van regte Afrikaners’ is opgericht. In '76 verschijnt maandelijks Die Afrikaansche Patriot en wordt uitgegeven Die eerste beginsels van die Afrikaansche Taal; in 1877 wordt de Patriot een weekblad en verschijnt Die Geskiedenis van ons Land in die Taal van ons volk. Een welsprekend bewijs voor de toenemende belangstelling levert ons de opgaaf van het aantal inteekenaren op de Patriot; dit bedroeg in 1876 slechts 50 en groeide achtereenvolgens van jaar tot jaar aan tot 400, 800, 1200, 1800 en telde er in 1881 zelfs 2900. De ‘regte Afrikaners’ hadden ook weldra hun volkslied en heel Europa weet, dat ze onder de leuze ‘Ver Moedertaal en Vaderland’ het bewijs hebben geleverd, dat een volk niet overwonnen wordt, dat niet wil overwonnen worden, dat zij uit den strijd met Engeland te voorschijn traden, als onze groote voorvaderen uit den strijd met Spanje en dat ze daarin althans duidelijk bewezen hebben het karakter te hebben bewaard van de Nederlanders uit den echt-Nederlandschen tijd, de glorierijke jaren der zeventiende eeuw! Ook uit die jaren teekent hun taal en evenmin als onze hedendaagsche taal gelijk is aan die der Statenvertaling, evenmin is het de hunne, maar.... menig woord, dat wij verloren hebben, of liever, dat bij ons alleen bewaard bleef onder de minder bevoorrechte klassen, waar de oudere taal langer en zuiverder blijft voortbestaan, - is ook daar bewaard gebleven; we noemen er slechts eenige amper (bijna), bakkelijen, balie (tobbe), beest (os), braaf (erg), bultzak (matras), danig (erg), dooie lyk (lijk), drossen (wegloopen), grasduinen, lawaai (Vl. lawyt), tata (vader) en memme (moeder)Ga naar voetnoot1) oest (oogst), onvertogen (onbetamelijk), poot aan spelen, robbedoe(s), smeerkanis (vuilik), tabbert (kleed). De woorden aan het Hottentotsch ontleend of uit het Engelsch verbasterd, worden door de leden van het genootschap meerendeels vermeden.Ga naar voetnoot2). | |||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||
De afwijkingen bestaan in 1o de spelling, 2o het afvallen van uitgangen, 3o het uitvallen van letters (eigenlijk samentrekking) en 4o het gebruik van woorden. De volgende proeve van Transvaalsch zal ons gelegenheid geven, die zaken nader te behandelen. | |||||||||||
Londen.Londen! Die hoofdstad van England, die Hoofdstad van di Britse Ryk, die Hoofdstad van byna di hele wereld! Wie sal hom beskrywe? Ek te minste nie. Nog minner zal die Patriot plek he ver 'n beskrywing van so'n groote stad. Ek glo nie dat ek te veul seh nie, as ek seh dat as 'n mens Londen uitvoerig en goed wil beskrywe dan moet hij 'n boek skrywe, 2 of 3 keer so groot als die hele Bybel! En dan hoeveul tyd sal hy nie noodig he nie om die plek goed te onderzoek ni? Hoeveel geld sal hy nie daaran moet spandeer ni? Hoeveul jare sal hy daaraan moet beste nie? En as 'n arme Afrikaner as ek het nog di geld, nog die bekwaamheid, nog die lust daartoe. Buitendien wat sal dit alles help. 'n Mens kry daar tog gen goeie of correkte idee van nie as hy dit nie self gesien het nie. Londen is 'n plek wat 'n men self moet sien. En dit kos hom baing geld om dit goed te sien, Nooit sal ek die dag - ek moet liever seh di aand, want dit was in die aand - vergeet nie toen ek die eerste maal in Londen kwam. Ek had baing van die plek gehoor, meer nog het ek daarvan gelees, en myn verwagting was groot. Mar ek moet eerlijk en ronduit erken dat dit al myn verwagting en idee o'ertref het. 'n Mens kry nie gou 'n ware idee van Londen nie. Jy moet eers die plek ordentlik deurgegaan het. Dan later, eers as jy stil en alleen in jou kamer sit, en jy die kaart van Londen voor jou het en as jy alles nagaan en oerdenk wat jy gesien het - dan eers kry jy 'n soort van 'n beseffing van wat Londen regtig is. En dan eers begryp jy hoe min jy eigenlik gesien het en hoeveel daar nog is wat jy moet sien, en wat jy nooit zal sien nie. Die eerste opslag van die plek is half bedwelmend. Die Londen maak 'n naar impressie op 'n varse Afrikaner. Dit maak hom byna rappelkops. Die groote en kleine, prachtige en leelike huise anmakaar vasgebou nes di vakkies in die heuning koek. Dis één almagtige groote bynes met koek op koek en vakkie op vakkie. So staan die huise blok an blok, huis an huis, verdieping op verdieping tot hoog in die lug. Meer dan 12 myle van huise anmekaar, opmekaar, bymekaar, deurmekaar, bomakaar, ondermekaar, ommekaar. Dis een woestyn van huise- en skoorsteene. Toen ek | |||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||
die skoorsteene so bekyk toen kry ek sommar gedagte an di miersen molshope op die Vrystaatse vlakte. Mar die vlakte bly nog ver achter. En dan di lewe wat in die plek sit. Die huise staan nes boome in 'n groot woud en die mense, karre, wagens, rytuige, dieren, ens., is nes die blare in so'n woud of bos. Die eeuwigdurende gedruis, en geraas, geloop, en gery, gepraat en geskreuw, gelag en gehuil, gedrommel en gerommel, getrap, en gestoot, gewerskap en gevoel, gefluit en gesuis - moenie, dit laat 'n mens sen kop draai. Dis 'n hele wereld inmakaar gegooi op een hoop. Dit breng 'n mens byna tot vertwyfeling. Jou verstand staat byna van verwondering stil. Soms voel 'n mens jou so thuis as mar kan wees in al di rumoer, mar anders weer voel jy so onthuis as 'n fis uit di water. Nou dat ek van fisse praat - as 'n mens mar alleen al di viswinkels beskou, met al die soorte van fis so skoon en so mooi uitgeleg dan water jou mond somar. Geel vis, wit vis, swart vis, rooi vis, bruin vis, gaar vis, rou vis, vars vis, sout vis, dooi vis en lewendige vis. Alles so netjes en so skoon. Hulle seh mos dat 'n mens alles in Londen kan kry wat di wereld oplewer en wat jy wil he. En dit is byna so. Maar ver 'n Afrikaner deug die plek daarom ni. Daars te baing rooijes en die rooijes is te permantig. Toen ons nog op skip was 't 'n jong Engelsman, wat ver syn gesondheid an die Kaap was, my baing van Londen verhaal. Hy her baing o'er syn land uitgewei, en my van die prag en praal, ens. van Londen vertel. ‘Jong’ seh hy ‘tot 'n paar felskoene kan jy daar lat maak.’ Ek het mar doodstil gebly toen ik dit alles hoor. In stilte het ek syn lof van England en Londen angehoor. Wat kan ek seh? En toen ons die aand in Londen ankwam seh hy nog ver myn: ‘Nou morro zal jy sien. Goddank hier is ons in Londen.’ So gaat ons toen van mekaar. 'n Week later ontmoet ons makaar eendag so by geluk op straat. Hy was fris en frolik, want hy was in syn land by syn mense en vrinde. Ek was al o'er myn eerste bedwelming en begon al te verlang na meer ruimte vryheid en lug. ‘Nou,’ seg hy, ‘wat denk jy nou van ons Londen? Is dit nie 'n prachtige plek nie, is dit ni paradys nie? Wil jy nog weer Kaap toe gaan?’ Toen seh ek ver hom ‘Ja dis mooi. dis groot en 'n mens kan hier byna alles kry wat jy wil he. Mar daar is één ding wat ek nou al die hele week na soek en ek kan dit nie kry nie.’ ‘So,’ seh hy ‘poor fellow jy is nog onbekend met die plek; mar seh wat dit is en ek sal dit jou gou besorge.’ Toe se ek ver hom’ Much obliged. Mar man ek soek al die hele week na die son, en as jy my mar een straaltje van hom kan wys sal ek jou eeuwig dankbaar bly.’ Die Engelsman syn gesig was 'n pond sterling werd. Dadelik ruk hy syn oorlosie uit syn sak; kyk hoe laat dit was en ze: ‘Goodbye old fellow, ek moet haas want anders verloor ek die laaste trein na | |||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||
Bellingsgate.’ En so hardloop hy toen weg. Ek het toen ook my pad gegaan. Mar ek kon nie help om te glimlag nie. As die paradys soos Londen is dan (met alle eerbied geseh) hoop ek om nooit daar te kom nie. Ek soek nog son.
Tot wedersiens,
Maart 29, 1882. Georg.
De pogingen om een eigen taal te hebben, d.i. eene taal, die door allen verstaan werd, werden, gelijk men uit het bovenstaande kan afleiden, om staatkundige redenen ijverig tegengewerkt. Het voornaamste middel, dat men aanwendde om de taalbeweging te keer te gaan, was, overal luide te beweren: ‘De Afrikaansche taal is geen taal!’ gelijk velen onzer landgenooten ook beweren, hoewel zij, evenmin als gene, te antwoorden wisten op de vraag: ‘Waarom niet?’ Men vergelijkt het Afrikaansch met het Nederlandsch, dat wij thans spreken en vindt dan het eene woord onverstaanbaar en het andere plat. Men vergeet, dat veel wat onze voorvaderen hun taal noemden, in het Afrikaansch voortleeft en dat wij heden ten dage de taal onzer achterbuurten plat noemen, hoewel ze minder verbasterd is dan onze schrijftaal en zeker meer kleurig en teekenend. In onze dialecten en in onze achterbuurten leeft onze oude taal voort en het is een fortuintje, dat we gelegenheid hebben eene heele taal te kunnen bestudeeren, die geheel aan zichzelve overgelaten, hoogstens een beetje naar het Engelsch vervormd werd. Het echt Germaansche sk (ned. sch) dat in Zweden, Noorwegen, Denemarken en op IJsland onverbasterd bleef en dat door geheel Noord-Holland benoorden het IJ in wezen is gebleven, is ook in TransvaalGa naar voetnoot1) blijven voortbestaan vb. ‘Wie sal hom beskrijve’ - ‘Dis een woestyn van huize en skoorsteene.’ De inschuiving van d achter vloeiende letters (liquidae) is even willekeurig als bij ons en heeft daardoor niet altijd plaats, waar dit bij ons het geval is, wij zeggen vaak kleinder en dunder maar schrijven kleiner en dunner, de Transvaler zegt en schrijft minner even als wij dunner in beide gevallen wordt de n verdubbeld na een korten klank. De uitgangen der infinitieven, die in het Engelsch zijn afgevallen, zijn dit ook in het Zeeuwsch: doë voor doen, zië voor zien, minder duidelijk hoorbaar, maar even geregeld laat de Amsterdammer dien uit- | |||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||
gang weg en spreekt van hale en betale, alleen in onze Oostelijke provinciën wordt de slot n duidelijk hoorbaar uitgesproken. Die afkorting ontmoeten we hier ook: ‘Hoeveul tijd zal hij niet nodig he nie om die plek goed te onderzoek ni?’ - ‘Hoe veul jare’ sal hy daaraan moet beste nie.’ Dat he voor hebben in Zeeland altijd voorkomt, is bekend, bij moeten is de slotkonsonont van den stam bewaard, bij besteden is ook deze afgevallen, maar ook dit laatste is ons niet vreemd, beste klinkt te Amsterdam besteeje! Gelijk wij dikwijls zeggen ‘nie waar, 't is een goeie kaart’ zoo zeggen zij 't ook en ze schrijven 't eveneens, wij zeggen vaak as voor als, zij schrijven het, evenals leelik (leelijk), het (hebt,) mens (mensch) en dergelijke. Merkwaardig is een ander verschijnsel nl. het uitwerpen der g tusschen twee klinkers, gelijk het Engelsch dat doet in Angelsaksische woorden: moegð (ons maagd) wordt maiden (ons meid) eveneens wordt ags. regen eng. rain; ags. hagol en hagl eng. hail; enz. terwijl wij dweil van dwegel, peil van pegel en zeil naast nhd. segel hebben, schrijven zij voor tegen ook teen, voor regels maar reels, voor leugens ook leu'ens. Ook de v valt uit; evenals 't eng. over vaak wordt o'er zoo is 't ook daar o'er en derg. De dubbele ontkenning als bij Cats, ik en weet niet wat!’ waarin en = ne = niet, komt hier als ni of nie voor: ‘Ek glo (geloof) nie, dat ek te veul seh nie.’ Ook de slot-t valt weg. Buiten Oudewater was voor twintig jaar een uithangbord met het opschrift ‘Hier stal men paarden!’ en zoo is 't hier nie voor niet, verder eers, maak, lug voor eerst, maakt, lucht. Van net als = net as = net 's wordt nes evenals dit is = dis. Jij en Jou zijn de pers. voornaamw. van den 2en persoon; ons wordt voor wij en hulle d.i. hunlieden e.a. voor hen, hun, zij gebruikt even als Zeeland en het verschil van geslachten wordt niet of bijna niet meer uitgedrukt. Als wij het Transvaalsch met ons Nederlandsch vergelijken, vinden we o.a.
In mei 1875 hield Dr. J. Brill rector van Grey College te Bloemfontein eene rede, waarin hij het karakter der Volkstaal of der Landstaal teekent en vooraf opgeeft, wat men der taal verwijt. | |||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||
Merkwaardig genoeg waren de argumenten tegen den taalvorm in '75 in Zuid-Afrika ingebracht vrij wel dezelfde, die men hier nog aanvoert in 1882. Het komt niet in mij op, eene lofrede op het Transvaalsch te houden als fijngevormde taal; toch vind ik de taal bruikbaar en welluidend en merkwaardig door naiveteit; maar wat meer dan bespottelijk is, is de wijze waarop Nederlanders deze taal beoordeelen, denkende geestig te zijn, door de afgesleten woordvormen te beschimpen. Angels look on Pope as Pope looks on an ape.
En zoo is het hier. Vergelijk het hedendaagsch Fransch met de taal van Cicero, het Engelsch met de taal van Koning Alfred en het hedendaagsch Duitsch en Nederlandsch met het Gotisch en.... het vloeiend Fransch, het kernachtig Engelsch en het Nederlandsch ‘princes van alle talen’ gelijk Bilderdijk beweerde, is niets dan een bedorven, afgesleten patois, niet waard, dat men zich er mede bemoeit. Ja zelfs 't Italiaansch de taal van lust en weelde;
die 't stug Latijn in dartle ontucht teelde.
is met zijn onverstaanbare afwijkingen en dikwijls onoplosbare spraakkunstige vraagstukken of raadseltjes met de moedertaal het Latijn vergeleken een soort Bargoensch, ‘nauw waard een naam t' ontvangen.’ Mist het Transvaalsch enkele eigenschappen, die het Nederlandsch heeft, het bezit er andere, die het Nederlandsch mist en ten slotte is elke taal belangrijk voor zooverre ze het middel is, waarvan een volk zich bedient bij wisseling van gedachten. Maar ook uit een wetenschappelijk oogpunt is elke taal belangrijk en terecht haalt Dr. J. Brill in de bovenvermelde rede de woorden van Max Müller aan: ‘Van het standpunt van den taalvorscher is de taal der zangen van Homerus of de proza van Cicero op zichzelve niet belangrijker dan het gekrijsch van wilden of het geklikklak van Hottentotten.’
Wij hebben nooit opgehouden te strijden voor zuiverheid van taal en uitbreiding van taalgebied als het plechtanker onzer nationaliteit en een steunsel onzer onafhankelijkheid, maar juist daarom wenschen we krachtig de Zuid-Afrikaansche taalbeweging te steunen en zooveel in ons is, mede te werken tot juister beoordeeling van het streven onzer taalbroeders in Zuid-Afrika. We wenschen van harte, dat de Kaap, Natal, Vrijstaat en Transvaal door eenheid van streven groot geworden, en éen in geschiedenis, ook worde éen in taal, dat die taal zich krachtig ontwikkele en het voertuig worde voor eene rijke nationale letterkunde. Daartoe mogen allen ijverige pogingen strekken, in de eerste | |||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||
plaats door de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde te Leiden, ondernomen om onze taal- en letterkunde in gindsche streken beter bekend te doen worden. Wat de toekomst onzer taal in Zuid-Afrika zijn zal, is niet met zekerheid, maar toch met groote waarschijnlijkheid te voorspellen. Onder een eigen, vrij en zelfstandig bestuur zal zich weldra een streven naar eenheid of althans verbroedering tusschen de verschillende republieken openbaren, de gemeenschap zal gemakkelijker worden gemaakt en daarna toenemen, de scholen zullen talrijker en het onderwijs meer wetenschappelijk worden. Onze schrijftaal die steeds meer de gemakkelijkheid der spreektaal overneemt, de uitgangen meer ziet afslijten, zal ook in de spelling zich na verloop van jaren ongetwijfeld al weer meer naar de uitspraak schikken. In Zuid-Afrika zullen vooreerst de hulpmiddelen bij het onderwijs, de school- en studieboeken uit Nederland komen, jaren zullen verloopen eer eene volledige bibliotheek - oorspronkelijke werken en vertalingen - in de Landstaal bestaat; tot zoolang zal het geestelijk voedsel uit Nederlandsche boeken worden geput en zal de taal steeds meer woorden uit de Nederlandsche schrijftaal overnemen, die stellig, al of niet verbasterd, in de spreektaal overgaan. Zoo zal het verschil tusschen Nederlandsch en Transvaalsch steeds minder worden en wellicht zal het eenmaal geheel verdwijnen. Wij - Nederlanders - met onze internationale denkbeelden, met onze aanbidding van vreemden en van het vreemde, die dulden, dat we in ons eigen land ons niet meer in onze eigen taal verstaanbaar kunnen maken, we zouden goed doen, een voorbeeld te nemen aan onze broeders in Zuid-Afrika, die strijd voeren tegen vreemde taal en wel ter harte nemen, wat Dr. Brill aan het slot zijner rede getuigde en wat ook volkomen op ons toepasselijk is: ‘Willen wij een eigen onafhankelijk volksbestaan, eene eigene taal, eene eigene letterkunde, dan rust op ons de dure verplichting, om, tegenover machtigen vreemden invloed, die nationale beweging te steunen en te beschermen, dat nationaal bewustzijn te koesteren en aan te kweeken, het nationale leven met alle ons ten dienste staande middelen te bevorderen en te handhaven.’
Amsterdam, 31 Juli 1882. T.H. de Beer. |
|