Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
Naschrift.'t Is niet te ontkennen, dat de bewijsgronden, die tot nog toe zijn aangebracht voor kluft (= gekloofd), klucht en hieruit clūte, uiterst zwak zijn. Men heeft beweerd, dat de zoogenaamde sotternie steeds gespeeld werd na het abele of deftige spel; dat men daarom het tweede gedeelte de ‘sotte clute’, d.i. zotte afdeeling noemde. Het eerste is waar; het tweede niet. Voorzoover ik kon nagaan gebruikte men in den tijd, dat die ‘abele spelen’ geacht worden opgevoerd te zijn, nimmer de uitdrukking ‘sotte clute,’ maar steeds ‘sotternie’ of ‘sotheit’: ‘Ons voerspel dat es gedaan, Men sal u ene sotheit spelen gaen’ Lans. van Denemarken). ‘Hier begint de sotternie’ is het opschrift van de klucht, die dan volgt. ‘Ene sotte boerde ende ene goede sotternie’ heet het elders (Drie daghen here). ‘Een abel spel van den Winter ende van den Somer, ende ene sotternie na volghende’; de sotternie heeft dan het opschrift: ‘Hier begint die sotternie’. En zoo is het overal. Boven een paar kluchten slechts vindt men clute of cluyte: ‘Een cluyte van Playerwater’ en ‘ene ghenoughelike clute van ‘Nu noch.’ Sotte clute dagteekent van later tijd. Niets doet ons dus denken, dat clute ‘afdeeling’ zou beteekenen. Maar kluft beteekent dit, en clute is uit kluftGa naar voetnoot1) voortgekomen, beweert men. Eerstens zou men kunnen vragen: Waar is dit oudere cluft? In jonger tijd komt het voor bij Hooft, Camphuijzen, e.a; eveneens de afleidingen kluftig, met de beteekenis ‘aardig, geestig, verstandig’ en kluftigheid in den zin van het Grieksche asteion, fijnheid, elegantie. Vóór de 15e eeuw, dus vóór den tijd, dat clute algemeen in gebruik was (naast sotternie, sotheit en boerde) zal men er te vergeefs naar zoeken. Het Mhd. Kluppe voor ‘deel eener redevoering’ bewijst niets. Daarenboven is er volstrekt geen tweede voorbeeld bekend van syncope der f vóór t; clufte, clūte, cluyt is dan ook fonetisch niet te verklaren.Ga naar voetnoot2) Klucht en clute hebben dezelfde opvatting! Hieruit mag men echter nog niet besluiten tot de etymologische éénheid dier woorden, al hebben ze ook de beginletters gemeen. Sotheit, sotternie en boerde hebben eveneens diezelfde beteekenis, zonder natuurlijk etymologisch met kluft verwant te zijn. Voor de hand ligt echter eene andere afleiding, namelijk die uit klonte, klunte. Kluit en klont ‘onbehouwen klomp’ staan heden nog naast elkaar. De werkelijke beteekenis bleef dus bestaan, de | |
[pagina 228]
| |
figuurlijke opvatting verdween. Dat klonte, klunte vroeger den zin had van ‘plompheid,’ en, op personen toegepast, van ‘lomperd’ is bekend, althans voldoende bewezen door dr. Van Helten (Proeve van woordverklaring). In de cluyten nu werden juist erbarmelijke lomperds ten tooneele gevoerd; men denke slechts aan ‘Playerwater’ en ‘Nu noch.’ Voor de weglating van den neusklank n en de verlenging van den voorafgaanden klinker, vergelijke men: Muiden uit munden, gespuis uit gespuns, peizen naast pensen, uit en ont, zuid uit sunth, enz. Thans is het de vraag of kluft uit klucht, dan wel klucht uit kluft ontstaan is, en verder, of deze woorden van clute zijn gevormd, ja dan neen. Is het vermoeden van den heer A.C. gegrond, dat sichtent uit siden zou ontstaan zijn, dan is er ten minste één grond voor de veronderstelling, dat klucht uit clute zou kunnen zijn voortgekomen. Toch meen ik dat de vera causa ontbreekt, omdat voor sichtent uit siden geen enkel analogisch voorbeeld is bijgebracht, dit geheel op zichzelf staat en daarom niet als stellig bewijs mag aangewend worden. Wij houden dus kluft en klucht voor geheel andere woorden dan clute en nemen aan, dat kluft van klieven is afgeleid, hetzij in den zin van ‘snijden, insnijden’ en bij uitbreiding ‘beschaven,’ hetzij in de opvatting ‘verdeelen.’ Het eerste kan gehandhaafd worden door analogische gevallen in andere talen. In het Grieksch is bijv. glafurós, uitgehold, hol (glufoo, glafoo = uithollen). Aristophanes bezigt o glafurootate voor o sofootate ‘allerschranderste’; bios glafurós kai asteios wordt gebruikt in den zin van ‘een fijn en beschaafd leven;’ to glafurón is ‘fijnheid, elegantie.’ Werkelijk beteekent kluftig in de 17de eeuw eer ‘fijnheid, vernuftige scherts’ dan ‘grap of boert.’ Kluft = afdeeling, is intusschen natuurlijker, daar steeds de kluchten in de ernstige spelen ingevlochten werden. Ook Brederode en Coster deden dit. In dezen tijd valt dan ook het gebruik van sotte kluft of klucht, alsmede van sotte cluyt, dat men, om de beteekenis, begon te beschouwen, als etym. verwant met kluft of klucht. Kluft uit klucht. Ook dit heeft eenige waarschijnlijkheid, wanneer men klucht vergelijkt met het Deensche klögt, scherts, aardigheid, Witz, dat ontstond uit klög, ons kloek (uit kloeg.) In dit geval zou klucht ontstaan zijn uit kloek, evenals zucht uit zoek(en). Wij meenen echter deze hypothese te moeten verwerpen, zoowel als die, dat clute uit klug-te zou ontstaan zijn (volgens den bekenden regel), uit gebrek aan inwendige bewijzen. Om der wille van de veelzijdigheid maken wij er echter melding van. Onze meening is dus: Clute = klonte; kluft (uit klieven) = afdeeling en klucht ontstaan uit kluft, evenals gerucht uit geruft. T.v.L. |
|