Hoe ‘een borreltje’ in Nederland genoemd wordt.
(Noord en Zuid, Dl. 4, bl. 100).
Een spatje. |
Voor drie centjes. |
Een slokje. |
Een pierenverschrikkertje. |
Een afzakkertje. |
Een hartsterkertje. |
Een wippertje. |
Een slaapmutsje. |
Een halfje. |
Een taaie. |
Een hapje. |
Een snapsje. |
Een mondjevol. |
Een sneeuwballetje ('t onderste, de natte suiker in 't glaasje). |
Een dikkop. |
|
Een opfrisschertje. |
Een oorlam (scheepsterm). |
'N drupje in 't gloasje (in de Veluwsche volkstaal). |
Een vivre (bij de militairen). |
Naar de soorten van drank heeft men nog een bittertje, een klaartje, een brandewijntje, een rummetje, een cognacje, enz.
't Verdient opmerking, dat de meeste van deze benamingen verkleinwoorden zijn; toch zeker niet om iets aardigs, iets behagelijks uit te drukken?.... Neen, om een verkeerde daad, om een volkszonde met een lief of een belachelijk woordje te vergoêlijken, om met de taal goed te maken, wat de kwade gewoonte misdeed, daarop spitste zich 't vernuft. En dan die toasten? Gezondheid! Frissche morgen! God zegent je! Smakelijk eten! Alles heel mooi.
De verschillende benamingen, aan de dronkenschap gegeven, niet minder, als daar zijn: boven zijn bier, boven zijn theewater, den prins gesproken, een nat zeil hebben, een stuk in den kraag, enz. Ook 't drinken heeft verschillende benamingen, als: pimpelen, zuipen, slampampen, slobberen, enz. Op de Veluwe noemt men 't preuven en die te veel gepreufd heeft, is dronkend.
Aan 't Uddelermeer, 18 Mei 1882.
A. AARSEN.