rooversklauwen aangerand? 3) Slaat hij beken en vijvers niet in boeien, hij, de machtige heerscher?’ Juist, en dat doet hij ter wille van de klagende menschheid, hij heeft wel wat over voor de de kinderen der menschen. 4) Denk eens aan het ijsvermaak, lezer, aan de ijsbaan! Wat eene pret, wat een gejuil, wat al vroolijke tronies! 5) En wat al wandelaars en toeschouwers, getuigen van het vermaak! Het moge voor eerstbeginnenden moeilijk zijn den slag beet te krijgen, 6) oefening vormt den meester, den kunstenaar, ook hier! En, om de baan glad te houden, bieden de baanvegers hunnen dienst aan. Met een paar centjes 6) van elken rijder zijn ze tevreden. Maar 't is dan ook noodig, dat zij goed hun best doen en niet, zooals veeltijds het geval is, bij de tentjes staan te slampampen. 7) En dan, is het voor slijters en kleine tappers op het ijs niet een mooi zaakje, menigen borrel te verschenken? 8) Ook de kleine jeugd vindt op het ijs hare genoegens. Heeft zij niet voor tien cent een kopje saliemelk om zich te warmen, zoo heet, dat het haast onmogelijk is, ze te drinken? 9) Ja, het ijs geeft ieder vreugd te over. Armen en rijken, ouden en jongen, braven en boozen, allen vinden er hun vermaak.’ 10)
Wie heeft nooit opstellen gelezen, al waren ze ook niet zoo overdreven van toon als dit voorbeeld, die aan dergelijk euvel lijden? Dergelijk stijl - mag het stijl heeten? - verraadt gebrek aan smaak, aan helder nadenken. Men zou den schrijver mogen toeroepen: ‘Beste vriend, hou toch maat! Uw jacht op effect is belachelijk, - en daarbij wordt gij ten slotte de platheid zelf!’ Inhoud en vorm passen dan hier ook evenmin bij elkaar als een fijn damescostuum aan een skelet; vorm en inhoud moeten elkaar even natuurlijk omsluiten als de groene bladen den rozeknop; dan eerst komt het ‘natuur en waarheid’ tot zijn recht. Prachtig beeldwerk kan tot sieraad trekken, als het op zijn plaats is aangebracht, waar vindt men het in een gewone burgerwoning? En ten andere, wie tot de lage rij van alledaagschheden afdaalt, verliest den lezer uit het oog; al heeft men er zelf plezier in, men mag dezen toch niet door dik en dun doen draven. Enkele vingerwijzingen, in practischen zin, mogen ten slotte niet ontbreken,
Aanteekeningen 1. Het is opmerkelijk, hoe jonge stellers altijd lange zinnen willen bouwen. Deze zin is nu vrij wel, maar meestal zijn die lange zinnen lam of verwaterd. Men schrijve korte zinnen. Men ziet, dat een hooge toon wordt aangeslagen, de rijp parelt, hemelsche rozen worden gestrooid, grillig contrast!....
2. De personificatie vooral is geliefd; Tollens' bekende versregel, hoe goed ook aangebracht, zal de platheid van het slot van 't opstel te schriller doen uitkomen. 3. Hier vindt men Bilderdijk geplunderd, de rooversklauwen (personificatie) vooral vond onze steller zeker pikant.