melijk heeft Erz ook de beteekenis van brons; niet alzoo in onze taal.
Van daar, dat ook deze regel van Schaepman af te keuren is:
.... des kunstnaars hand straks met een zegel teekent,
Dat erts tot goudmunt slaat!’
Van gouderts slaat men geen goudmunt (weer een germanisme), evenmin van brons, maar wel van goud met een zeker alliage van koper, maar dit mengsel heet nooit erts.
Helmers gebruikte evenzeer en ook ten onrechte erts in de beteekenis van brons:
‘Meer duurzaam leeft zijn roem bij u, mijn landgenooten,
Dan 't Standbeeld zijn zal uit het kostbaarste erts gegoten.’
Om tot het ertspantser terug te keeren: Hoe veel schooner wordt een nagenoeg gelijk begrip uitgedrukt door P. Camper in zijne vertaling van Euripides' Fenicische Vrouwen (4e Bedrijf):
‘Reeds heeft het heldenpaar, uit Edipus gesproten,
Met glinstrend koper zich de fiere borst omsloten.’
Een anderen ‘gesignaleerde’ vinden wij in denzelfden koorzang:
‘Hem riep Poluneikos, dorstend naar wraak:
En hij wierp zich verheerend in onze landouw.’
Verheeren is Hoogduitsch, - wij zeggen verwoesten, vernielen. Overheeren is daarentegen weer Hollandsch, - maar 't staat er niet.
Een derde, die niet pluis is, komt in dezelfde rei voor:
‘'t Sneeuwglanzige schild en de flikkrende speer
En de manen-omwapperde helmkam!’
Volgens Sofokles had de Grieksche krijgsman zijn helm versierd met paardemanen, op dezelfde wijze als in onzen tijd de kurassiers een' paardestaart aan den kam hunner koperen helmen droegen. Bij Euripides vindt men zwanepluimen op den helm:
‘Wie is hij, spreek! (vraagt Antigone) wiens wapenhoed
Die op een ros vol oorlogsmoed,
Den arm door 't koopren schild behoed,
Den gang des legers stiert?’
Manen-omwapperd moet dus beteekenen door manen omwapperd, maar is geen Hollandsch. Ook wapperen manen of haren niet, maar fladderen, terwijl vlaggen wapperen.
Hilversum.
J.E. ter GOUW.