‘Toen hij door vasten slaap vermand
Den dood vond door Graaf Hermans degen.’
(Rob. v.d. Aa)
‘Wijl andren, steeds den vorst genegen,
Vast hoopten, dat hij.’ enz
(van Lennep)
‘Harten sloten vast aan harten.’
(Withuys)
‘Hij zwoer met vasten zin: dat nooit dan met zijn leven
Hij aan uitheemsch gezag zijn boot zou overgeven.’
(van Lennep)
‘Hij peinst; 't besluit staat vast
(dez.)
Verder: een vast vertrouwen, een vast gemoed, een vaste tred, een vast geheugen, enz.
Deze beteekenis heeft het ook in eene menigte samenstellingen:
‘Dus ook menig in God vastgeworteld gemoed.’
(da Costa)
‘Wat dan het nederige riet
Bij den standvasten vorst der boomen.’
(dez.)
‘Vastgenageld aan de stede
Zag ik naar die vlag omhoog.’
(Withuys)
‘Houdt Neerland zoo zijn vrijheid vast,
Als held Chassé zijn eed en last.’
(Loots)
‘Sprong Itthamar de jager toe
En greep den grijsaard vast.’
(de Rop)
‘Een heele houvast’ van: vasthouden.
Hokvast = gehecht aan 't hok, zooals duiven.
Standvast is een verkorting van standvastig.
Bijbelvast = sterk in bijbelteksten.
Vast in de leer = onwrikbaar in de leer.
Het tegenovergestelde van vast is onvast:
‘'t Is 't onvast en verdeeld gemoed
Vervuld met damp en winden.’