Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Nalezing op Noord en Zuid, Jaargang 5, bl. 96 e.a.
| |
b. Een beduidend verlies.Blz. 120. De heer Stellwagen beweert, dat beduiden in goed Nederlandsch steeds moet beteekenen: verklaren, en keurt op grond daarvan de uitdrukking een beduidend verlies af, die immers niet kan beteekenen: een verklarend verlies. Nu ben ik het in zooverre volkomen eens met den heer S., dat ook ik in bedoelde uitdrukking beduidend steeds als een landlooper heb aangemerkt, wien hoe eerder hoe beter weder de Oostelijke grenzen onzes Rijks moeten gewezen worden. Toch is 't mij dezer dagen tweemaal voorgekomen, dat ik in het Neder-Betuwsch dialect beduiden ontmoette in eene andere beteekenis dan verklaren. De eerste maal was het op de speelplaats. Een knikker was tegen een takje of steentje aangerold. A. wil hem nu zoover vooruit leggen, als hij zonder den hinderpaal vermoedelijk zou zijn gekomen. B. verzet er zich tegen: ‘Alles duij’ (= duidt = beduidt) roept hij. Alles beteekent iets, heeft recht van bestaan: alles geldt, geene excepties! - Ik kan hier de beteekenis van verklaren niet vinden. - De tweede maal was het in school. Eene Fransche thema was door mij gecorrigeerd, het aantal fouten had ik er onder geschreven. Een belangstellend makker meent, dat ik mij verteld heb, dat er eene fout meer in is dan het cijfer aangeeft. Neen, fluistert de maker van de thema: ‘die cedille (dat accent, wat was 't ook?) dui' nie',’ d.i. komt niet in aanmerking, wordt niet meegeteld. - Ook hier zoek ik te vergeefs naar beduiden = verklaren. 't Woord beteekent hier blijkbaar: | |
[pagina 159]
| |
gelden, in aanmerking komen. Kan het dat ook niet beteekenen in: een beduidend verlies? Het wordt dan: een verlies, dat inderdaad voor een verlies mag gelden, in aanmerking komt, dat met recht een verlies mag geheeten worden. | |
c. Eene lans voor: zich zelfmoorden als werkwoord, niet als werking.Ga naar voetnoot1)Vergis ik mij niet, dan is zich zelfmoorden eene der jongste scheppingen van de spraakmakende gemeente. Voor zoover ik kan nagaan, is zij niet als barbarisme, in strijd met het Nederlandsche taaleigen, uit doode of levende talen op onzen bodem overgeplant. Zij is dus in onzen eigen tuin opgeschoten. Als onkruid? Dat is nu maar de vraag. M.a.w. Heeft dat nieuwe woord recht van bestaan? Bestond er behoefte aan? Verrijkt het onze taal? Die vragen moeten we trachten onbevangen te beantwoorden. We mogen ons bij de beantwoording dus niet laten leiden door voorof tegeningenomenheid met de zaak, de handeling, waarvan het woord slechts de afbeelding is. Nu is het een feit, dat in de laatste tien jaren de gevallen van zelfmoord hier en daar op zorgwekkende wijze in aantal zijn toegenomen, zoodat men zich ongaarne langer bleef bedienen van de omslachtige spreekwijze: zich door zelfmoord om het leven brengen, of: door zelfmoord een einde aan zijn leven maken. Zich van kant maken was ook vrij lang en daarbij - plat. Zich vermoorden werd schier uitsluitend gebruikt in figuurlijken zin. Bv. van iemand, die aan delirium tremens gestorven was: heette het: die kerel heeft zich door den drank vermoord. Zoekend naar eene korte, kernige uitdrukking vond men, in analogie met reikhalzen van reikhals, klappertanden van klappertand en dergelijke (Zie Dr. W.L. Van Helten, Kleine Nederlandsche spraakkunst I § 62) zich zelfmoorden van zelfmoord. Het is dus een denominatief met de beteekenis: ‘het verrichten der werking, die het grondwoord noemt’ - waarbij het voorwerp zich kon gemist worden - evenals biechten, denken, blazen, braden, stooten, loopen (Kleine Ned. spraakk. I § 53, b.) - Wat zijn objectieven vorm aangaat, is het analoog met zich vergissen, zich vermeten, zich aanmatigen, zich inbeelden, welke werkwoorden alle - aangezien men niet een ander vergissen, iets vermeten, aanmatigen, noch inbeelden kan - het object zich pleonastisch bij bij zich hebben, evenals zich zelfmoorden. De heer Stellwagen, aantoonende, dat het Taalgebruik zich verzet tegen afleidingen als zich zelfmoorden, wijst er op, dat zich zelven verheffen (op zijne adellijke geboorte bv.) nooit wordt zich zelfverheffen, noch zich zelven vernederen: zich zelfvernederen. ‘Alle samenstelling van zelf met werkwoorden wraakt het taalgebruik.’ | |
[pagina 160]
| |
En verder: ‘zelfmoord, zelfverheffing, zelfvernedering, dat is echte munt: samenstellingen van zelf met substantieven behooren tot onze oude, goede Hollandsche woorden.’ - Mag ik de opmerking maken, dat zich zelfverheffen, zich zelfvernederen zeer goed denkbaar zouden zijn, indien a. de substantieven zelfverhef, zelfverneder, zonder uitgang, naast zelfmoord (verg. H.D. Mörder = Ned. moord) bestonden; b indien die substantieven zelfverhef, zelfverneder, niet eene figuurlijke beteekenis hadden, twee bijzonderheden, die men bij zelfmoord niet uit het oog mag verliezen. Is nu zich zelfmoorden niet in strijd met het Nederlandsche taaleigen gevormd, dient het om kort en krachtig een betrekkelijk veelvuldig voorkomend begrip te benoemen, onderscheidt het daarbij dat begrip van een daarmee verwant: zich vermoorden in figuurlijke beteekenis, dan zouden wij haast geneigd zijn te beweren, dat zich zelfmoorden - is het woord al niet fraai - toch de Nederlandsche taal verrijkt. Zijn mijne praemissen verkeerd, de heer Stellwagen onderrichte mij: ik wil mij gaarne laten overtuigen. Maurik, 13 April 1882. J.C. GROOTHUIS. |