Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
Daadzaak of feit.Ga naar voetnoot1)Wat ik op bl. 115 over het woord: daadzaak las, dringt mij, om over dat woord nog een en ander in het midden te brengen. Ik geloof dat ik dit, in de laatste jaren zoo algemeen, maar naar mijn inzicht ten onrechte veroordeeld woord, rehabiliteeren kan. 1o. Wij zullen toch zelf wel niet willen beweren, dat ons nationaal denkvermogen niet, zoo als het Duitsche. in staat zij, om de begrippen daad en zaak, op deze wijze, tot één begrip te vereenigen? 't Zou een slecht compliment zijn, dat wij van vreemden zeer zeker niet zouden aannemen!Ga naar voetnoot2) - Het bezwaar moet dus alleen in het taalgebruik liggen. Maar: 2o. Ook bij ons zijn de verhoudingen tusschen de leden van samengestelde woorden in hooge mate verschillend. 't Is bezwaarlijk, eenen bepaalden kring te trekken, die op logisch taalkundige gronden, al de geoorloofde of gebruikelijke in zich sluit. Ook wij ontmoeten nu en dan verbindingen door geen geldig voorbeeld gewettigd, en alleen gebruikt om lastige omschrijving te vermijden. De kring moet af en toe vergroot worden. De ontwikkeling der taal moet zich naar de ontwikkeling der begrippen voegen. 3o. Het woord: zaak, is bij ons even zoo gedwee als sache in het Duitsch. Het laat zich met een aantal voorzetsels in verschillende verhoudingen verbinden. Zelfs met woorden in overdrachtelijken zin gebezigd b.v. hoofdzaak; zelfs met woorden, die het Duitsch er niet aan koppelt, b.v. noodzaak. 4o. Het heeft bij ons eenen meer algemeenen abstracten, in het Duitsch eenen meer concreten, tastbaren zin. Dat onderscheid blijkt b.v. in de gevallen, waarin voor ons ‘zaak, zaken’ in het Duitsch geschäfte moet gebezigd worden. Daarentegen moeten wij ‘sachen’ dikwijls door goed, goederen, dingen wedergeven. - 't Gevolg daarvan is, dat ‘zaak’ bij ons meer koppelingen toelaat dan in het Duitsch, bepaaldelijk ook, dat de abstracte beteekenis, die het in ‘daadzaak’ heeft, bij ons nog beter te huis is dan in het Duitsch. Daadzaak is dus nog beter Neder-duitsch, dan thatsache Hoog-Duitsch is!Ga naar voetnoot2) 5o. De algemeenere zin, waarin daad hier genomen wordt, (gebeurtenissen zoowel als daden) is wel bij ons beide niet gewoon (anders dan in het Latijn waar fio en facio een gemeenschappelijk | |
[pagina 147]
| |
verleden deelwoord hebben) maar dit heeft geenen invloed op de taalkundige verhouding tusschen daad en zaak.Ga naar voetnoot1) 6o. Wat eindelijk de verhouding aangaat, waarin daad en zaak hier, taalkundig, tot elkander staan, zij kan, desnoods, in den meest verkorten vorm, de zaak van daden, dat is, zaak die uit daden bestaat, uitgedrukt wordenGa naar voetnoot2). Die verhouding wordt in een menigte van woorden door koppelingen aangegeven: steenkool, houtmijt, mannenkoor, enz. enz., alzoo is, ook met terzijdestelling van het Duitsch: ‘daadzaak een volkomen goed Nederduitsch woord!’ Een germanisme is het slechts in zooverre, als het iets later dan het Duitsche thatsache, en, waarschijnlijk althans, in navolging daarvan, uit de bouwstof onzer taal gevormd werd. Zoo men dat ‘ontleend’ noemen wil, zoo was het de beste leening, die wij ooit bij onze taalverwante naburen gemaakt hebben; 't was een gelukkige greep, die dan ook langen tijd en algemeen navolging vond. En voorzeker past ‘daadzaak’ beter in onze Nederduitsche taal, dan het leelijke feit, dat onze voorvaders uit het Fransch geborgd hadden. Op bladz. 66 regel 14 v.o. teekende ik aan: ‘huishoog’, zeer gebruikelijk, zelfs meer dan ‘torenhoog.’ En bl. 76 reg. 13 v.o. ‘Poot’ in Noord-Holland niet hoofd maar bepaaldelijk: ‘voorhoofd.’ Flensburg. J.A.M. MENSINGA.
We hebben het bovenstaande geplaatst ten einde te laten zien, welke bewijsgronden ook thans nog voor het zoo veel besproken woord worden aangevoerd. We wenschen echter als onze meening uittespreken, dat we het woord daadzaak ten sterkste afkeuren en het woord feit gaarne in bescherming nemen. We verwijzen naar de studie over daadzaak door Dr. Eelcoo | |
[pagina 148]
| |
Verwijs geplaatst in den eersten jaarg. van dit tijdschrift (bl. 79) en op zijne conclusie: ‘bij daadzaak zult ge vergeefs trachten ‘aan de samenstelling een goeden zin te geven.’ Het woord feit is algemeen aangenomen en goed bekend, het drukt nauwkeurig uit, wat we bedoelen, het is kort en het is niet vreemder dan de meeste niet oorspronkelijk Nederlandsche woorden: het heeft zich in spelling en uitspraak zoowel als in verbuiging naar den aard onzer taal geschikt en komt geregeld in allerlei samenstellingen voor, bewijs genoeg, dat het tot onze taal behoort. Het laatste althans heeft het vroeger zóo veel gebruikte woord daadzaak nooit gedaan: door afleiding en samenstelling is nooit gebleken, dat daadzaak in onze taal was ingelijfd. Red. |
|