| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
Literaturblatt für germanische und romanische Philologie. Red. Karl Bartsch, Dr. Otto Behaghel und Dr. Fritz Neuman, Verlag von Gebr. Henninger in Heilbronn. 3e Jahrg. No. I 1882.
Inhoud: Boekaankondigingen met kritiek. De voornaamste zijn: Marold, c, Ueber die gotischen Conjunctionen, welche οὖν en γάρ (oen en gar) vertreden. Zeer goed beoordeeld. De schrijver houdt zich vóór later alle conjuncties op dezelfde wijze te behandelen, en wel in alle Germ. dialecten. - Bugge, Sophus. Studier over de nordiske Gude- og Heltesagns oprindelse (studiën over het ontstaan der Noordsche goden- en heldensagen). De schrijver gaat van het verkeerde hoofddenkbeeld uit, dat de oude Noormannen toegang hadden tot de Grieksche mythologie en die van andere Oostersche landen en daaruit gedeeltelijk zouden geput hebben. De overeenkomst kan echter alleen ontstaan zijn door dat beide volken uit dezelfde bron geput hebben, of liever uit dezelfde ouders ontsproten zijn. Ook chronologische bedenkingen worden tegen Bugge's boek in het midden gebracht. - Der Nibelunge Nôt mit den Abweichungen von der Nibelunge Liet, von Karl Bartsch. Zweiter Theil, Wörterbüch. Leipzig bij Brockhaus. Aanbevelenswaardig voor hen die Mhd. bestudeeren. - Albrecht, Karl. Die Leipziger Mundart. Grammatik ünd Wörterbuch. Leipzig 1881. Zeer goed doorwrocht werk en van veel belang voor navorschers van Duitsche dialecten. Verder worden nog drie Italiaansche werken over de XVe en XVIe eeuw aangekondigd en met lof: 1e La Poesia Barbara nei secoli XV en XVI; a cura di Giosuè Carducci. Bologna, Zanichelli, 1881; 2e Canello, u.a., Storia della letteratura italiana nel secolo XVI. Milano 1880; 3e Benedetti, Giorgio, Stato della Commedia italiana nel cinquecento (1500) Programma des obergymnasiums zu Mittenburg. - Inhoud van tijdschriften, mededeelingen enz.
| |
Zeitschrift für Orthographie, Orthoepie und Sprachphysiologie. Dr. Wilhelm Viëtor, Wiesbaden 2e Jahrg. No. 4 Jan.
Inhoud: über die Aussprache von sp, st, g en ug, von Diederichs in Genf. Deze bijdrage is een vervolg; het geheel is reeds afzonderlijk verschenen te Rostock bij Wilh. Werther. Het gansche stuk is een lofwaardig pogen om de verschillende uitspraak (en soms ook schrijfwijze) bij woorden, die deze letterverbinding bevatten, tot éénheid te brengen. Met andere woorden, hij wil, wat ook het stre- | |
| |
ven van het geheele tijdschrift is, niet schp en sp; k, g en j, enz. hooren uitspreken door verschillende Duitsche monden, maar dat allen één en dezelfde uitspraak en spelling zullen aannemen. Dat de Duitsche geleerden met die eenheid nog niet allen dweepen, daarover klaagt dr. Vietor in ditzelfde nommer: Al wie weet, welk een onverstand in phonetische zaken bij onze filologen heerscht, de akademische niet uitgezonderd, al wie bedenkt, dat ruim 90 percent van onze Germanisten dezen naam slechts aannemen als uithangbord van geprivilegeerde onwetenheid, zal het natuurlijk vinden, dat dit tijdschrift niet dien materieelen steun geniet, dien het noodig heeft om te bloeien.
| |
Korrespondenzblatt des Vereins für niederdeutsche sprachforschung. Hamburg. VI Jahrg. 8.
Inhoud: Berichten. - Mededeelingen der leden, die soms zeer uitgebreid en belangrijk zijn: 1e Aus dem zu Herford gehaltenen Vortrag über ‘de modersprake’. Modersprake, een uit het Latijn ingedrongen samenstelling, vertaling namelijk van lingua materna of lingua maternalis (Lat. luidde nog: lingua vulgaris, gewone taal, lingua vernacula en sermo patrius). Het Nederl. luidt moeder taal (lingua.) De schrijver komt op tegen de halfheid, die in de Nederd. werken begint te heerschen; bijv. Nederd. is: ‘ên grôt hûs, ên hart wôrt, mîn lêf kint.’ De Hd. zeggen en schrijven echter ‘ein grosses Haus, ein hartes Wort, mein liebes kind’, enz. Nu is de Hd. s = Nd. t. Wat doen nu sommige Nederd. schrijvers? Zij maken ervan ‘ên grotet hûs, en hardet wort, min levet kint’. Tegen die halfheid en navolging komt de schrijver op; dan nog liever ridderlijk ‘ên grotes hûs’, enz. Dat is ten minste geene verbastering. - Uit dit stuk valt ook voor ons veel te leeren.
| |
Am Urdhs-Brunnen. Organ des Vereins für verbreitung volkstümlich-wissenschaftlicher kunde. 1e Jahrg. Heft 5 1881/1882. Druck von Gütlein in Rendsburg.
Inhoud: Etymologische Streifereien ins Gebiet der Historie und Mythe, vom Gebiet des Kirchlichen aus. In dit Nr. wordt altaar behandeld, doch niet beschouwd als overgenomen van het Lat. altare maar als afkomstig van het Kelt. altoir, altair, enz., kerksteen (volgens Leo). Die echter de geschiedenis der kerk heeft nagegaan, weet, hoe zij tijdens Karel den Groote geheel gelatiniseerd werd en dit werd er later niet minder op. Bijna al onze kerkelijke namen zijn dus aan het Lat. of Grieksch (door bemiddeling der Goten, die
| |
| |
in Constantinopel bekeerd, gedeeltelijk aan den Donau bleven hangen) ontleend; bijv. bisschop (episkopos), priester (presbuteros) diaken (diakonos), pelgrim, (peregrinus), martelaar (martyr), leek (laïkos, Gr., iemand tot het volk behoorende), ketter (katharos, Gr. zuiver), kerk (kuriakon, Gr., huis des heeren, volgens ‘Am Urdhs-Brunnen’ uit het Keltische cyrch of cylch, plaats, waar men vergadert), klooster (claustrum), monster (kloosterkerk, van monasterium), noen (hora nona), metten (hora matutina), vesper (vespera, avond), enz. Ik noem er slechts eenige, doch genoeg om te doen zien, dat ook altaar en toren (turris) en andere meer recht hebben om beschouwd te worden als uit het Lat. overgenomen dan als van het Keltisch afgeleid. - ‘Urdhs-Brunnen’ bevat verder Britsche tooverformulieren, Oud-Britsche runenopschriften, enz. Het beweegt zich derhalve bijna uitsluitend op Keltisch (Brit. Ir. Wäl. Gäl. Corn.) gebied.
| |
Flugblatt dem Deutschtthum zum Schutz und Trutz. 1e Jahrg. 1 No. 10 Dec. 1881.
Belangrijke voorlezing van Prof. Wattenbach over de Zevenberger-Saksen. Hij schetst hun atkomst, hun geschiedenis, hun duitschgezindheid en hun lijden door de Magyaren. Merkwaardig genoeg is ook Prof. Wattenbach van meening, dat deze Saksen van oorsprong Vlamingen zijn, zooals zij dan ook oudtijds genoemd werden (Flandrenses, Flandrer), en nog genoemd worden bij een gedeelte der Walachen. Hun dialect en menige andere sporen wijzen op de streek aan den Benedenrijn tusschen Maas en Moezel; de naam Saksen is eerst later door misbruik ontstaan.
| |
Korrespondenzblatt des Vereins fur siebenburgische Landeskunde Redigiert von Johann Wolff in Muhlbach. VI Jahrg. No. 12.
Dat de redactie van dit correspondentieblad zich niet zou vereenigen met hetgeen Prof. Wattenbach (zie boven) aangaande de Zevenberger-Saksen schreef, blijkt uit den uitval tegen Hadar György, die in een voordracht te Pest beweerde, dat deze Saksen Hollanders zijn, (Vlamingen). ‘Eveneens herinneren de nationale eigenaardigheden der Saksen’, zoo gaat hij voort, ‘als ook hunne taal, aan de bevolking van Holland en den Benedenrijn. De Hollandsche stempel is op de Saks. bevolking gedrukt, wier taal wel Duitsche woorden, maar Holl. vormen bevat’. Met recht is het echt Duitsche Korr. bl. over zoo'n drieste en wel wat overdreven beschouwing verstoord. Toch meen ik in deze zelfde afl. woorden te ontdekken, die meer aan het Dietsch dan aan het Duitsch doen denken; bijv. hois voor huis, grîs voor grijs, en enkelen andere.
Overigens bevat deze afl. veel gewichtigs omtrent de taal dier Saksen.
|
|