Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Waard - woord - weerd - waarts.Meewarig, tegenwoordig, opwaarts en verweerd hebben schijnbaar niets met elkander gemeen, en toch zijn alle uit hetzelfde woord voortgesproten. Dit woord is het Germaansche ward, dat we o.a. uit het Lat. kennen in den vorm vert (verto = ik wend, ik keer). In het Owsaksisch treffen wij het aan in andweard, tegenwoordig, alsmede in het suffix-weard, bijv. foreweard, voorwaart(s), hindeweard, achterwaart(s), ufeweard, opwaart(s). In het Gotisch bestond de vorm vairth, o.a. in andvairth, tegenwoordig, anavairth, toekomstig, jaindvairth, derwaart (gindwaart), vithravairth, tegenoverliggend (wederwaart). In het Oudhoogduitsch vinden we o.a. widerwertig, vijandig, abwertig, afwezig, ûfwertig, omhoog, enz. Wat is de beteekenis van dit ward, weard, vairth, wertig? Het Lat. verto, of liever het part. pass. versus (voor vertsus) leert ons die reeds kennen: Versus beteekent ‘gericht, gewend, gekeerd’. Deorsum was in die taal omlaag (uit de-versum, ons afwaarts), sursum, omhoog (uit sub-versum, ons opwaarts), dextrorsum, naar rechts (uit dextra-versum). Het Got. vairth had volkomen denzelfden zin, nam. gewend, gekeerd, gericht, doch was in die taal nog een zuiver adj. terwijl waarts te onzent afgedaald is tot den rang van adverbiaal suffix. Met bijw. van plaats, met zelfst. naamw. of met persoonlijke voornaamwoorden samengesteld beteekent dit waarts derhalve eene beweging (wending) naar de plaats, die door het eerste lid wordt aangeduid. De s is de zoogenaamde bijwoordelijke s. De spelling met t is onregelmatig, de Lat. t beantwoordt aan onze d (vgl. pater, vader). Derhalve: Opwaarts, nederwaarts, binnenwaarts, herwaarts, derwaarts, ginderwaarts, voorwaarts, hemelwaarts, zijwaarts, oostwaarts, huiswaarts, te mijwaarts, enz. In al deze woorden kan waarts door ‘gericht, gewend’ vertaald worden: Naar boven gewend, naar beneden gericht, naar binnen gekeerd, hierheen gericht, enz. Diezelfde beteekenis blijkt vervolgens uit ons tegenwoordig, dat aan het Got. andvairth beantwoordt. De oudere vorm van dit tegenwoordig is tegenwordig (zie Kiliaan in voce) en, evenals worden uit werden onstond, is ook dit laatste een wisselvorm van tegenwerdig (het Ohd. had gegenwert)Ga naar voetnoot1) Om nu den zin van dit woord goed te vatten, komt het er op aan de beteekenis van de praepositie tegen te kennen. Tegen is samengetrokken uit te jegen, waarvan het laatste woord vroeger den zin had van ‘tegenover, ten opzichte van, met, bij’; spelen jeghen beteekende ‘spelen met’, | |
[pagina 98]
| |
legghen jeghen was ‘leggen naast, vergelijken met.’ Jegenwoordig beteekent dus letterlijk ‘tegenover iemand gekeerd’ of met eene wijziging van het begrip ‘gekeerd, gericht’ tot ‘zich bevindende’ - tegenover iemand of iets zich bevindende. Jegen heeft thans de s aangenomen en dient uitsluitend om zedelijke betrekking aan te duiden. Jegen met be vereenigd leverde bejegen op, dat wij nog bezitten in het ww. bejegenen; met te werd het, zooals wij zagen tegen, dat de richting beteekent naar een voorwerp, dat naar de beweging toegekeerd is.Ga naar voetnoot1) Tegenwoordig verschilt dus niets van het Hd. gegenwärtig (jegenwoordig). Schijnbaar heeft meewarig niets met waard te maken; doch dat dit wel het geval is blijkt uit de schrijfwijze bij Kiliaen ‘medwerdigh’, die intusschen dit laatste woord als reeds verouderd opgeeft. De vorm van Kil's tijd was med-waerigh. Vondel heeft intusschen mewaerdigh. De overgang van de letterlijke - tot onze tegenwoordige beteekenis is niet moeielijk te begrijpen; het begrip ‘met iemand gewend (naar hetzelfde doel)’ ontwikkelde zich tot ‘meegaande, vriendelijk’, en hieruit ontstond, onder den invloed van ‘meedoogend, meelijdend’ de hedendaagsche opvatting. Verweerd, dat thans als tusschenwerpsel en als adjectief nog dienst doet, en wel moet onderscheiden worden van het verl. deelw. van verweeren, komt met het Gotische fravairth, bedorven, in afleiding en beteekenis geheel overeen. Dit ver heeft denzelfden zin als het Lat. per in perversus, nl. in eene verkeerde richting, dus verkeerd. Verweerd is dus letterlijk ‘zich in eene verkeerde richting bevindende, verkeerd gericht’; en bij uitbreiding zich in een toestand van ondergang, van te niet gaan bevindende’; vgl. vergaan, verscheiden e.a. Wederwaardigheid is eene afleiding van wederwaardig, Ohd. widerwertig. Weder is tegen; de letterlijke beteekenis van wederwaardig is dus adversus, tegen (iemand of iets) gericht, gewend, gekeerd. Evenals dit adversus het adj. adversarius opleverde, met het begrip ‘tegenover iemand staande in vijandigen zin’, d.i. vijandig, was dit ook het geval met wederwaardig, waarvan dus de 1e bet. ‘vijandig’ is. Eene wederwaardigheid is dus eig. ‘een toestand, die ons vijandig is’; en welke andere beteekenis kan men aan dit woord hechten in de uitdrukking ‘de wederwaardigheden des levens’? Dat worden, oudtijds werden, aan ditzelfde verto, wenden, draaien, beantwoordt is duidelijk aangetoond in Taal en Taalstudie van Beckering Vinckers I, 313. Hij wordt bleek is dus eig. hij draait bleek, vgl. het Engelsche he turns pale.
T.v.L. |
|