| |
| |
| |
Affiniteit tusschen de woorden.
Aantrekking - ziedaar het groote beginsel van alle leven en beweging, de kracht, die zich onder verschillende vormen in de gansche natuur openbaart. Zwaartekracht, electriciteit, affiniteit, cohesie, adhesie, capillariteit, diffusie, liefde, - al deze natuurkrachten kan men samenvatten in dit ééne woord: aantrekking. Zoowel tusschen de grootste hemelbollen als tusschen de fijnste stofdeeltjes, zoowel op 't gebied van de stof als van den geest openbaart zich deze neiging tot vereeniging. Zij openbaart zich overal en altijd. Ook in de taal, in het rijk der woorden en begrippen, bespeurt men hare werking.
Gelijk de natuur uit een klein getal elementen eene groote verscheidenheid van stoffen vormt, verbinden zich ook de elementen der taal - de letterklanken - tot eene groote verscheidenheid van woorden. En gelijk die stoffen zich weder aaneenvoegen tot vele en velerlei verbindingen, gaan ook de woorden weder tal van samenstellingen aan. De oorzaak van die verbindingen op stoffelijk gebied ligt in de scheikundige aantrekking of affiniteit tusschen de stoffen. Eene gelijksoortige aantrekking bestaat er in de taal: bij overdracht zou men haar affiniteit tusschen de woorden kunnen noemen. Want evenals het keukenzout - de stof - is ontstaan door de scheikundige aantrekking van natrium en chloor, is 't woord keukenzout ontstaan door de affiniteit der woorden keuken en zout.
Ook in de taal geschiedt de verbinding der woorden niet willekeurig. Vele woorden leggen eene sterke neiging aan den dag om zich met eene bepaalde klasse van woorden te vereenigen, terwijl zij 't gezelschap van eene andere klasse vlieden. Sommige woorden verbinden zich met tal van andere woorden tot samenstellingen; andere zijn keuriger op 't gezelschap en gaan slechts enkele verbindingen aan; nog andere blijven altijd zelfstandig.
Deze trek der taalstof naar vereeniging - de affiniteit tusschen de woorden en hunne vereeniging tot samenstellingen - is een der merkwaardigste verschijnselen in de taal. Een verschijnsel, dat de aandacht van den beoefenaar der taal ten volle verdient.
Terwijl eene scheikundige verbinding het gemakkelijkst tot stand komt tusschen die stoffen, welke het minst in eigenschappen overeenkomen, vindt er in de taal het gemakkelijkst eene vereeniging plaatst van die woorden, welke verwante begrippen aanduiden. De verwantschap der begrippen, gevoegd bij de zucht der menschen om zich kort en bondig uit te drukken, brengt de samenstellingen in de taal te weeg.
| |
| |
In 't algemeen voegen die woorden zich gemakkelijk aaneen, welke dikwijls in den zin naast elkander staan om de eene of andere betrekking aan te duiden. Het predicaat lief b.v. wordt herhaaldelijk toegekend aan de woorden vader, moeder, zusje, tante enz. Door de aantrekking dier woorden werden er daarom samenstellingen geboren als moederlief, zusjelief, enz. Op enkele uitzonderingen na verbindt 't woordje lief zich echter alleen met die woorden, welke familiebetrekkingen aanduiden. De affiniteit tusschen de woorden moeder en lief is grooter dan die tusschen de woorden koopman en lief. Vandaar verschil in de schrijfwijze: moederlief naast lieve koopman.
't Achtervoegsel zaam hecht zich alleen aan die werkwoorden of substantieven, welke edele, prijzenswaardige handelingen te kennen geven. Het vereenigt zich met de woorden deugd, heil, sparen, werken, leeren, verdragen, enz., tot deugdzaam, heilzaam, spaarzaam, werkzaam, leerzaam en verdraagzaam. Het wordt echter niet aangetrokken door de woorden lasteren, rooven, kijven, pronken, enz., welke onedele handelingen te kennen geven. Deze woorden verbinden zich met de woorden gierig, zucht of ziek, waaruit samenstellingen geboren worden als lasterzucht, roofgierig, pronkziek, enz.
Als men eene eigenschap van een of ander ding met die van een ander voorwerp vergelijkt, kiest men bij voorkeur zulke dingen, welke die eigenschap in hooge mate bezitten. De zucht naar overdrijving is oorzaak, dat men bijna elken dag de uitdrukkingen bezigt: zoo wit als sneeuw, zoo zoet als suiker, zoo hoog als een toren, enz. Herhaaldelijk komen deze woorden in den zin naast elkander te staan. Bovendien is de verwantschap tusschen de woorden toren en hoog grooter dan die tusschen de woorden huis en hoog. Dit is de reden, dat er samenstellingen geboren werden als torenhoog, suikerzoet, sneeuwwit, enz. Doch de woorden huis en hoog, boom en hoog, verbinden zich niet tot huishoog en boomhoog.
Evenals op 't gebied van de stof is ook in de taal de affiniteit tusschen de woorden meer of minder sterk. Somtijds is de band, die de leden eener samenstelling bijeenhoudt, heel los, zooals reeds blijkt uit de schrijfwijze: nu eens worden ze aaneen, dan weder vaneen geschreven. Gewoonlijk gaat dit verschil in schrijfwijze gepaard met wijziging in de beteekenis. Vergelijk slechts: hij loopt door de stad en hij doorloopt de stad; hij onderhoudt zijne moeder en hij houdt zijn boek onder den arm.
Is de aantrekking tusschen de leden eener samenstelling niet heel sterk, dan worden ze vaak door een koppelteeken verbonden. Als voorbeelden van zulke losse verbindingen mogen de volgende woorden dienen: procureur-generaal, adjunct-commies, Staten-Generaal, Indo-Germaansch, kruidje-roer-mij-niet. Ter bevordering van de
| |
| |
duidelijkheid plaatst men het koppelteeken echter ook tusschen lange samenstellingen, opdat het oog ze gemakkelijk zal kunnen opvatten.
Gewoonlijk vereenigen twee woorden zich tot eene samenstelling, zonder dat zij hunne zelfstandigheid naar vorm of beteekenis verliezen. De woorden huis en deur b.v. vereenigen zich tot eene duurzame samenstelling: 't woord huisdeur, doch blijven niettemin als zelfstandige woorden in de taal voortleven. De vereeniging der woorden is dan inniger dan in de beide vorige gevallen, doch minder nauw dan in de volgende voorbeelden.
Somtijds verbinden twee woorden zich zoo innig met elkander, dat zij langzamerhand hun oorspronkelijken vorm verliezen, en men ze uit hunne verbinding nauwelijks kan terugvinden. De woorden deur en paal b.v. vereenigden zich in vroegeren tijd tot het woord deurpaal, doch langzamerhand ging deze samenstelling in 't woord dorpel over. 't Woord juffer is eene innige vereeniging, eene versmelting van de woorden jong en vrouw. Zulk is ontstaan uit de vereeniging van zoo en lijk. Zonder hulp van de geschiedenis der taal zou men de leden uit deze en dergelijke woorden echter niet herkennen.
Dikwijls behoudt een der leden van eene samenstelling zijne zelfstandigheid, terwijl 't andere lid zijn oorspronkelijken vorm verliest. Grootendeels is dit een gevolg van den klemtoon in samengestelde woorden. Een der leden heeft doorgaans den boventoon, terwijl 't andere lid op een veel zwakkeren toon wordt uitgesproken. En met het verlies van den klemtoon, gaat verzwakking van den vorm en wijziging van de beteekenis der woorden niet zelden gepaard. Ook hier loopen oorzaak en gevolg dooreen: verlies van klemtoon, verzwakking van vorm en wijziging van beteekenis staan in onafscheidelijk verband, en oefenen wederkeerig invloed op elkander uit. En hoe meer de speciale beteekenis van een woord verdwijnt, hoe beter het geschikt is om verbindingen aan te gaan.
Op die wijze dalen zelfstandige woorden tot den rang van voorof achtervoegsels, en gaan samengestelde woorden in afgeleide woorden over. 't Voorvoegsel be b.v., dat in begrijpen, bereiken en meer andere woorden voorkomt, is door verzwakking van vorm en beteekenis uit het woordje bij ontstaan. 't Achtervoegsel lijk was oorspronkelijk een zelfstandig woord. In 't Gothisch luidde het leiks, in onze oude taal lîk; later ging het in lijk over. In 't woord gelijk wordt de ij nog duidelijk gehoord, doch in eerlijk, vriendelijk en die menigte van afgeleide woorden, wordt zij als eene toonlooze e uitgesproken. In de woorden zulk en welk, ontstaan uit zoolijk en hoelijk, is de klinker zelfs geheel en al verdwenen.
Uit deze voorbeelden blijkt opnieuw eene merkw aardige overeenkomst tusschen de verbindingen der stoffen en die der woorden. Gelijk men uit eene verbinding van stoffen de elementen veelal niet
| |
| |
zonder nauwkeurig onderzoek kan opsporen, verbinden de woorden zich dikwijls zoo innig, dat men de geschiedenis der taal moet raadplegen om de leden van samenstellingen terug te vinden.
Het wezen van elk samengesteld woord is een zin, waaruit alles is weggelaten, wat maar eenigszins gemist kan worden. De verbindingswoorden der zinnen verdwijnen in de eerste plaats. Gewoonlijk blijven alleen de hoofdbestanddeelen van den zin behouden, die zich dan tot een enkel woord vereenigen. Vaak echter worden ook die hoofdbestanddeelen uitgestooten, en verbinden zich die woorden, welke door hunne eigenaardige verwantschap geschikt zijn om een nieuw begrip aan te duiden. Deze vereeniging gaat gewoonlijk gepaard met de verplaatsing van den klemtoon, en met de omkeering van de gewone volgorde der woorden. Eenige voorbeelden mogen het bovenstaande verduidelijken.
Uit alle soorten van zinnen hebben zich samengestelde woorden ontwikkeld. Uit den zin: de deur is van het huis, is 't woord huisdeur ontstaan. De man werkt heeft 't woord werkman opgeleverd. De molen wordt door stoom gedreven, werd kortweg stoommolen. Een voorwerp, dat men voor den schoot draagt heeft men voorschoot genoemd. Een kruidje, dat schijnt te zeggen: roer mij niet! heeft den naam ontvangen van kruidje-roer-mij-niet. Een man, wiens broek bijna altijd met pik is besmet, is een pikbroek.
Evenals het ontleden van zinnen is ook de woordontleding eene vruchtbare oefening van 't verstand, daar samengestelde woorden uit zinnen of uitdrukkingen zijn ontstaan. Vaak kost het groote moeite om de oorspronkelijke leden eener samenstelling op te sporen, want ook de woorden zijn aan slijtage onderhevig. In 't woord onbereikbaar b.v. heeft alleen 't werkwoord reiken - de ziel der samenstelling - zijne zelfstandigheid behouden; de overige leden zijn gedaald tot den rang van voor- of achtervoegsels.
't Woord zooals is eene verbinding van de woorden zoo + al +
| |
| |
zoo. Als n.l. was oorspronkelijk alzoo. In deze verbinding verloor 't woordje zoo zijne zelfstandigheid naar den vorm. De beteekenis van deze samenstelling blijkt echter nog duidelijk uit het volgende voorbeeld. Hij doet zooals Jan, wil zeggen: Hij doet zoo; al zoo (d.i. geheel, juist zoo) doet Jan. Door 't streven naar kortheid van uitdrukking ontstond hieruit: Hij doet zoo als Jan. Later vereenigden zich de woordjes zoo en als, en de uitdrukking luidde: Hij doet zooals Jan.
Sommige woorden, die als zelfstandige woorden in de taal opgehouden hebben te bestaan, leven nog in samenstellingen voort. Het vogeltje, dat zich kenmerkt door een vlug, bewegelijk staartje, heeft den naam kwikstaartje ontvangen. 't Eerste woord van deze samenstelling komt ook voor in de woorden kwikzilver en verkwikken. Hieruit blijkt, dat er in vroegeren tijd een woordje kwik heeft bestaan, dat levendig, bewegelijk beteekende. In de volkstaal leeft nog de uitdrukking: een kwiek ventje = een levendig ventje. En ook in 't Engelsch bestaat een woordje quick met de beteekenis van vlug.
In verschillende talen is de affiniteit tusschen de woorden meer of minder groot. In dit opzicht houdt onze taal ongeveer het midden tusschen de Fransche en de Duitsche taal. In het Fransch blijven de verbindingswoorden tusschen de leden eener samenstelling meestal bewaard, waar onze moedertaal ze tot één woord vereenigt. Bovendien worden de leden eener samenstelling in de Fransche taal veelal door een koppelteeken verbonden. Ziehier eenige voorbeelden ter vergelijking: melkpot en pot au lait; grootvader en grand-père; stoommolen en moulin à vapeur; geldbeurs en portemonnaie; barrevoetsganger en va-nu-pieds.
Wint onze taal het alzoo in smeedbaarheid van de Fransche taal, de taal onzer oostelijke naburen overtreft haar nog in rijkdom van samenstellingen. De Duitsche taal gaat in het smeden van woorden echter al te ver, tot onduidelijk wordens toe. Daarin komen samenstellingen voor, die men in één adem nauwelijks kan uitspreken. Ziehier b.v. eenige van die ellenlange samenstellingen, die ik dan ook als afschrikwekkende voorbeelden uit eene Duitsche spraakkunst heb opgeteekend: Eisenbahnwärterbude; Holzblasinstrumentenmacher; Staatsschuldentilgungskassenbeambter.
Het streven naar vereeniging der taalstof is van het grootste belang: de duidelijkheid en de rijkdom der taal worden daardoor ten zeerste bevorderd. Een enkelvoudig woord drukt slechts één kenmerk uit van 't begrip, dat het vertegenwoordigt; in een samengesteld woord liggen altijd twee of meer kenmerken van 't begrip opgesloten. De beteekenis van eene samenstelling is dus gemakkelijker
| |
| |
te begrijpen dan die van een enkelvoudig woord. 't Woord landbouwer b.v. is duidelijker dan 't woord boer. 't Woord middagmaal zegt duidelijker wat men bedoelt dan 't Fransche woord dîné. 't Engelsche woord cobbler is minder gemakkelijk te begrijpen dan ons woord schoenlapper.
Bestond die aantrekking en verbinding der woorden niet in de taal, dan zou 't aantal woorden niet toereikend zijn om al de begrippen aan te duiden. Voor elk ding, elke eigenschap en werking zou dan een zelfstandig woord noodig zijn, zoodat het verbazend veel moeite zou kosten om eene taal te leeren kennen, en vooral om vele talen te leeren verstaan. Eene taal, waarin vele samenstellingen voorkomen, is veel gemakkelijker te leeren. Als men de beteekenis der grondwoorden kent, behoeft men niet verlegen te zijn met de samenstellingen. Wie b.v. bekend is met de beteekenis der woorden huis, deur en schel, weet ook wat de woorden huisdeur, deurschel en huisschel beteekenen. Gingen de woorden geene verbindingen met elkander aan, dan zouden er voor de genoemde samenstellingen niet alleen nieuwe woorden noodig zijn, maar die nieuwe woorden zouden ook niet zoo duidelijk uitdrukken wat men bedoelt als die samenstellingen. Door 't smeden van nieuwe woorden uit de aanwezige taalstof, wordt de taalschat dus aanmerkelijk uitgebreid.
In die samenstellingen bezit de taal tevens een uitmuntend middel om begrippen van dezelfde soort aan te duiden en tegelijk te onderscheiden. De woorden appelboom, pereboom, pruimeboom en kerseboom b.v. bezitten alle twee kenmerken: een gemeenschappelijk kenmerk, uitgedrukt door het woord boom, en een onderscheidend kenmerk, aangeduid door de woorden appel, peer, pruim en kers. Bezaten al die boomen een verschillenden naam, dan zou de beteekenis van die namen op verre na niet zoo duidelijk zijn als thans.
Doch niet alleen ter uitbreiding van den taalschat en ter bevordering van de duidelijkheid der taal zijn die samenstellingen van groote waarde, zij besparen ons ook veel tijd en moeite. Ellenlange omschrijvingen en omslachtige uitdrukkingen zouden noodig zijn, als wij de hulp van samengestelde woorden moesten missen. Voor een schoenmakersknecht zouden we dan moeten zeggen: een knecht van een man, wiens werk het is schoenen en laarzen te maken. De uitdrukking: het is onbegrijpelijk, zou dan moeten luiden: het is eene zaak, die men (met het verstand) niet van alle zijden grijpen kan. De welluidendheid en de kracht van taal en stijl zouden er zeker niet bij winnen, als wij dergelijke omslachtige uitdrukkingen moesten bezigen.
Evenals de verbinding der stoffen, geschiedt ook de vereeniging der woorden niet willekeurig, maar volgens vaste wetten, al laten die wetten dan ook eenige uitzonderingen toe. Niet alleen is de affiniteit tusschen de woorden in verschillende talen zeer ongelijk,
| |
| |
maar ook de wijze van vereeniging der samenstellingen is in iedere taal verschillend. Elke taal bezit hare eigene modellen voor het smeden van samengestelde woorden. Vergelijk b.v. de woorden lastdrager en portefaix, sigarenkoker en porte-cigares, kurketrekker en tire-bouchon. Vergelijk ook zeventien en achttien met dixsept en dix-huit. In onze taal verbindt zich geen enkel werkwoord met het bijwoord daar; in het Duitsch treft men dergelijke samenstellingen in menigte aan.
Wie nieuwe woorden wil smeden, moet dus de wetten kennen, volgens welke de woorden zich met elkander vereenigen. Neologismen moeten gevormd worden naar de modellen, die de taal waarin ze gesmeed worden, aan de hand doet. Zoo vormde de heer Beckering Vinckers b.v. onlangs het woord woordenrijk naar 't voorbeeld van de samenstellingen plantenrijk, dierenrijk, enz. Zoo bezigt de heer van Vloten de woorden sluimerziek en veroveringsziek, gevormd naar 't model der woorden babbelziek, behaagziek, enz. Wie echter bij het smeden van samenstellingen de modellen volgt van vreemde talen, doet onze eigene taal geweld aan. De woorden goudbetint en bloedbevlekt, b.v., die naar 't voorbeeld van Duitsche samenstellingen als weinberauscht, sonnverbrannt, enz. gevormd zijn, verdienen geene aanbeveling. En wie het woord daarstellen uit het Duitsch overneemt, heeft geen besef van den rijkdom onzer taal. Deze en dergelijke samenstellingen ontsieren onze rijke en schoone, onze zelfstandige moedertaal.
L. van Ankum.
|
|