Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
Nalezing.Ga naar voetnoot1)Het heeft er geen handwater bij.De eerwaarde Carolus Tuinman zegt over deze uitdrukking in zijn boek ‘De Nederduitsche Spreekwoorden’ het volgende: ‘Hij heeft 'er geen handwater bij. ‘Dat is hij is niet waardig daar aan handwater te geven; dat ouds tijds een der geringste diensten was.’ En in zijn ‘Fakkel der Nederduitsche Taale.’ ‘Handwater is waar mede men de handen wascht. 't Is een Spreekwoord, wanneer men iets bij wat anders vergelijkt en daar verre beneden stelt: Het heeft 'er geen handwater bij. Wat wil die uitdrukking zeggen? Ik gisse dit: 't Is een geringe dienst, dat men tot wasschen water op Ymands handen giet. Hij moet wel ongeacht zijn, die daar toe niet en word verwaardigt. Dit brengt men bij gelijkenis over tot andere dingen; schoon weinige weten wat zij dus zeggen.’ Bilderdijk zegt: ‘Dus zegt men om te beteekenen, dat iets bij iets anders niet te vergelijken, maar ongelijk minder is. Onze Ouden zeiden, en dit is de echte Spreekwijze: 't Geeft er geen handwater aan. Dat is: 't Is te gering om er 't handwater aan te geven; 't geen de eerste en voornaamste Dienaar van een Vorst plach te doen, en ook als een allerbijzonderste gunst en vereering voor die er door een Vorst bij de eene of andere gelegenheid meê verwaardigd werd, gold. ‘“Dat Alexander (hij-zelf) nog zoo hoogh zal zijn verheven,”’
‘“Dat ghij, Heer Vader, mij hant-water noch zult geven,”’
‘“Terwijl mijn moeder met den handtdoeck op my wacht,”’
‘“En dat om zulck te doen, ghy u gheluckig acht.”’
‘De uitdrukking beteekent eigenlijk: 't Koomt er niet bij. Want die 't handwater of de serviet gaf, was dan de naaste aan den Vorst, en hierom was het zulk een uitstekend gunstbewijs.’ | |
[pagina 58]
| |
Tuinman zegt dus, dat men de uitdrukking bezigt, wanneer men ‘iets bij wat anders vergelijkt, en daar verre beneden stelt.’ Iets dergelijks zegt Bilderdijk; doch na zijne verbetering van de uitdrukking geeft hij eene verklaring, die aan een veel minder groot verschil doet denken. Ik had de uitdrukking weleens gelezen, ook weleens hooren bespreken, doch nooit in het dagelijksch leven gehoord. Daarom dacht ik, dat zij misschien tot de geschiedenis behoorde, welk denken mij eenigszins verzoende met eene verklaring, die het volk eene spreekwijze in den mond legt, ontleend aan iets, dat toch niet zoo bijzonder in 't oog valt en te zoeken is in zulke hooge kringen, als waarin Bilderdijk ons wel gelieft binnen te leiden. Weinige dagen geleden echter hoorde ik tot mijne verwondering, dat iemand in zijn spreken gemelde uitdrukking in toepassing bracht. Op mijn vragen wat spreker ermede bedoelde, kreeg ik ten antwoord, dat het eene bij het andere niet te vergelijken was. Twee anderen, wien ik vroeg of zij de spreekwijze kenden, antwoordden toestemmend en gaven dezelfde verklaring. Ik moet hier de opmerking maken, dat het geen personen waren, die de uitdrukking uit eenig boek gehaald konden hebben om er bij gelegenheid mee te pronken. Wat was nu opmerkelijk? Zij bezigden de uitdrukking niet zoo, als zij boven dit opstel staat, ook niet de verbeterde van Bilderdijk, maar zij zeiden: Het heeft er geen hand water bij. Hand en water gescheiden en uitgesproken als b.v. een glas wijn. Een van de drie bracht zelfs onder het spreken de holle hand eenigszins naar voren. Nu is het mogelijk, dat zij zich verkeerd uitdrukken, hoewel ik tot nog toe het tegendeel geloof. Mijns inziens is het veel beter te verklaren, dat eene spreekwijze als de laatstgenoemde onder het volk ontstaat en er blijft voortleven dan eene als de eerstgemelde, en wel, omdat het volk haar heeft kunnen ontleenen aan iets, dat door alle tijden heen 's menschen gedachten heeft bezig gehouden: ik heb het oog op rijkdom en armoede; want in het verschil daartusschen meen ik den oorsprong der uitdrukking te moeten zoeken. Hoe groot toch is het verschil niet tusschen den arme, die met eene teug waters uit de holle hand zijne dorst lescht, en den rijke, die wat nooddruft betreft geen zorgen kent. Wil men nu te kennen geven, dat eene zaak zooveel van eene andere verschilt als armoede van rijkdom, dan kan men gevoeglijk zeggen: Het heeft er geen hand water bij. Ik geef deze meening als gissing. Wordt ook hier het spreekwoord ‘gissen doet missen’ bewaarheid, zoo zal ik hem, die zulks aantoont, dankbaar zijn. Haarlem, Aug. '81. W.A.P.F.L. BAKKER. | |
[pagina 59]
| |
Men moet goed beslagen ten ijs komen.Aan ijs geef ik de voorkeur, onder vermelding, dat ook ik nooit aan eisch gedacht heb. Ziehier mijne verklaring. Beslagen houd ik voor het figuurlijk gebruikte beslaan uit de uitdrukking: een paard beslaan (niet: op scherp zetten). Een paard, dat beslagen is, heeft (hoef) ijzers onder de pooten; zijn die ijzers niet stevig bevestigd, of hapert er iets anders aan, dan is het paard niet goed beslagen, waardoor het niet goed voort kan. Een schaatsenrijder, die ten ijs komt, heeft ook ijzers (schaatsen) onder de voeten; zijn die ijzers niet stevig bevestigd, of hapert er iets anders aan, dan kan ook hij niet goed voort, welk best rijder hij misschien ook zij. Hij is niet goed beslagen (figuurlijk.) En nu ten ijs. Er is onderscheid tusschen ten ijs en op het ijs, even als tusschen ter markt en op de markt. ‘In ‘Hij komt op de markt’ geeft markt alleen de plaats aan, waar hij komt: hij liep hier en daar en kwam zoodoende ook op de markt; doch ‘Hij komt ter markt’ wil zeggen, dat hij er komt met zijne waren, ten einde die zoo mogelijk te verkoopen, dus met het doel, waarvoor er eene markt(plaats) is. Zoo is het ook met op het ijs en ten ijs. In ‘op het ijs komen’ geeft ijs alleen eene plaats aan; doch wie ten ijs komt, komt er met het doel om er zich op echt Hollandsche wijze te vermaken, gelijk onze Vaderen reeds deden, komt er schaatsenrijden. Zoo hij geen nieuweling is, kan hij lustig de baan op en af zwieren, mits zijne schaatsen in orde zijn en goed zijn aangebonden: mits hij goed beslagen ten ijs is gekomen.
Haarlem, Aug. '81. W.A.P.F.L. BAKKER. | |
Beunhaas.In No. 2 v.d. 2den jaargang (blz. 114) lezen wij in eene Noot het volgende van Dr. Nassau: ‘Waarschijnlijker (is de afleiding van beunhaas) van haas, en van beun, eene tusschenverdieping, hangkamer. d' Onbevoegde vreest betrapt te worden: als een haas, vlugt hij naar de beun.’ Ook ik geloof, dat aan beun en aan haas gedacht moet worden, doch ik meen van het woord toch eene andere verklaring te moeten geven. Ziehier waarom: In Noord-Holland (ik weet niet of het ook elders het geval is) zijn ouderwetsche huizen, waarvan de woonkamer iets bijzonders | |
[pagina 60]
| |
heeft. Men heeft daar veelal de gewoonte om aan eene bij het raam geplaatste tafel te zitten. Nu is in die ouderwetsche woningen dat gedeelte van den vloer, waar de tafel staat, (de kleinste helft) hooger (soms een voet) dan het overige gedeelte van den vloer. Dat hoogere gedeelte noemt men de beun. Op of bij die beun spelen de kinderen, in het laatste geval strekt de beun hun tot tafel. Spelen zij er op (altijd zittende), dan geeft hunne dartelheid al licht aanleiding tot eene vergelijking met hazen, gelijk men die bij zomerdag des avond spelende bijeen kan zien. In Noord-Holland noemt men kinderen wel schertsenderwijze beunhazen, en dan heeft men het oog op hunne dartelheid.Ga naar voetnoot1) Het is dunkt me nu duidelijk, dat men door een beunhaas in een vak volgens het voorgaande een kind in een vak zou behooren te verstaan. Deze verklaring heeft mijns inziens dit nog voor, dat men iemand, die zijn vak niet verstaat, dikwijls een kind in het vak noemt.
Haarlem, Sep. '81. W.A.P.F.L. BAKKER. | |
Verkeerde benamingen.Onder dit opschrift is op bladz. 160, afl. 3, van dezen jaargang het volgende te lezen: ‘Chinaas- of Sinaasappel is geen appel uit China, maar de vrucht van den Citrus Aurantium Risso, en komt het meest van de kusten der Middellandsche zee.’ Maar is Sinaasappel dan geene verkorting van Messinaasappel? (zie Bos' Aardrijkskunde, 3e druk, bladz. 159.) Zoo ja, dan is de naam even goed als Rijnwijn. Verder: ‘Wat wij onder “wilde wingert” verstaan, is geen wijngaard (Vitis L.) maar een soort van heggerank.’ Enz. De ‘wilde wingerd’ (Cissus quinquefolia Desf.) is uit Amerika afkomstig en vooral bekend door zijne in het najaar fraai rood verkleurende bladeren. Hij wordt, evenals de Druif tot de familie der Ampelideae gerekend; beide hebben tweeslachtige bloemen. Het geslacht heggerank (Bryonia L.) behoort tot de familie der Cucurbitaceae. Bryonia dioica Jacq., in ons vaderland gevonden, heeft tweehuizige bloemen, B. alba met éénhuizige bloemen treft men hier niet aan. Uit een en ander blijkt, dat, als men geen vrede met den naam ‘wilde Wingerd’ kan hebben, men dit nog veel minder kan met dien van heggerank. Haarlem, Sept. '81. W.A.P.F.L. BAKKER. |
|