Lovenschen arbeid,
Noord en Zuid, IVe jaarg. bl. 121.
‘Lovenschen arbeijt ofte verloren cost.’
Poirters spreekt in zijn Masker van de Wereldt van lichtzinnig gesloten huwelijken, zonder dat de getrouwden eenig middel van bestaan hebben, en zegt: ‘Diergelijke verzamingen en vrijagiën heet men in Brabant Leuvensche huwelijken’
‘Wagenwijd.’ Schuur- of staldeuren worden zelden geheel geopend, dikwijls alleen het klinket; om een wagen binnen te laten moeten zij echter geheel, dus wagenwijd open.
‘'t Volk is er nooit geloof.’ Hooft haalt aan 't slot zijner Rampzaaligheden der Verheffinge etc. een Italiaansch versje aan, beginnende met de woorden: ‘Son lasso’ (ik ben moede) en vertaalt dit door: ‘Loof ben ik.’
In het Moortje van Brederode komt deze regel voor:
‘Och vaer, rust wat; ick ben soo loof, ick magher niet meer teugen.’
In Noord-Holland is het woord nog in zwang: ‘Dat kissebissen word ik loof. Ook loofheid, vermoeienis is aldaar gebruikelijk. Hooft gebruikt dit laatste herhaalde malen.
Br.