Geen ‘zier.’
Op bl. 326 van den vorigen jaargang vindt men deze aanhaling uit Lancelot:
‘Wie een spere te hemward boet
Om hem te done enege dere,
En besloet hem niet eene pere.’
Deze laatste regel beteekent:
‘Het baatte hem geen peer,’
waarvoor wij zouden zeggen: ‘geen greintje.’
Een groot aantal namen van geringe voorwerpen werden in vroeger tijd gebruikt om eene ontkenning aan te duiden, op dezelfde wijze, zooals wij nu nog zeggen: geen zier, geen greintje, geen haar enz. In de Latere Verscheidenheden van Dr. A. de Jager vindt men er een uitvoerige lijst van met voorbeelden opgehelderd. Deze woorden zijn: niet een stof, drifzand, oert (= oordje), duit, penning, denier, mijt (= 1/48 stuiver) heller, cruijs, pont, aas, spoor, malie, spelt, lens, taets, puncteloos boor, bottoen (knoop of knop), gruis, brijzel, kruim, krussel (= kriezeltje), droppel, traan, spoog water, gras, spier, hoye, stroo, caf, riet, bies, zaad, grein, gortje, sikkepitje, blad, loof, bot, looc, boon, carstaingie, note, vijgh, kers, slee (= wilde pruim), pere, mispel, schel, noetscale, bast, draad, lint, spaan, schaf (= schaveling, krul), bal, pijl,
veter, sleter, leur (= lor), zeur, vees (= vezel), pits, oliekoek, zier (= wormpje), ei, eierscale, veer, spoerveder, plume, spinnewebbe, haer, schulp, koot, hondsvot, dreet, stront, blaas, oude scoen, schoenriem, teen, nagel, geschrab der naghels, knip, krits, bit, beet, steeck, stipken, ootje, woord, bu noch ba, dit noch dat, brui, oghen winc, twinc, oge, oogvol.