Noord en Zuid. Jaargang 5
(1882)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eenheid van Taal.Hoewel vooral in de laatste jaren vrij veel werd geschreven en gesproken over de wenschelijkheid van het tot stand komen eener gemeenschappelijke schrijftaal in de beide Nederlanden, blijkt het niet, dat dit uiterst gewichtige vraagstuk zijne oplossing daardoor al zeer naderbij zou zijn gekomen; want met uitzondering van enkelen, wier laatstverschenen werken het bewijs leveren, dat het hun met de veredeling der moedertaal wezenlijk ernst is, blijven de Zuidnederlandsche schrijvers eenen weg betreden, die onmogelijk naar de gewenschte toenadering kan voeren. Van Noordnederlandsche zijde werden tot dusver evenmin ernstige pogingen in het werk gesteld om die toenadering te vergemakkelijken. Terwijl toch de Vlaamsche schrijvers nog steeds blijven hechten aan woorden, vormen en wendingen, die in het Noorden wellicht nimmer het burgerrecht zullen verkrijgen, blijven de Noord-Nederlanders over het algemeen met smalende minachting nederzien op die uitdrukkingen, welke voor het eerst in de Vlaamsche gewesten werden gebezigd. Allicht zelfs gaan er afkeurende stemmen op, wanneer een Noordnederlandsch schrijver eene zoodanige uitdrukking durft gebruiken. Zoo schrijft men in het Maartnommer (1880) van de Tijdspiegel, naar aanleiding van C. Terburch's werk: Hildegonde van Duyvenvoorde en andere novellen: ‘Zondert men eenige archaïsmen en Vlaamschklinkende uitdrukkingen uit, dan mag de vorm, waarin Terburch zijne goed gedachte en los verhaalde, korte novellen aan ons voorstelt, keurig en sierlijk heeten.’ Was men aan de zijde der Vlamingen wat minder bevooroordeeld en vooral wist men hierbij alle misplaatste eigenliefde ter zijde te zetten, dan ware de zaak spoedig tot klaarheid gebracht. Laten wij toch niet langer eischen, dat de Noord-nederlanders zoo maar voetstoots onzen geheelen woordenschat overnemen en laten wij niet van toegeving of opoffering spreken, waar het alleen geldt uitdrukkingen, die met het Nederlandsch taaleigen niet strooken, te vervangen door andere voortreffelijke woorden, die ook hier te lande in de volkstaal gebezigd worden, of althans zonder moeite zelfs door een weinig geoefend en gering ontwikkeld lezer begrepen zouden worden. Hiermede wil ik echter niet den staf breken over alle gewestelijke uitdrukkingen. Dat zij verre: veeleer zou ik het met het oog op eene oordeelkundige taalverrijking hoogst wenschelijk achten, dat men in Noord en Zuid zich wat meer met de vergelijkende studie der verschillende tongvallen ging onledig houden. Zoo zou men te weten komen, datzekere woorden, die in Vlaanderen gehoord worden, eveneens in enkele noordelijke gewesten worden gebruikt. Dat is | |
[pagina 2]
| |
o.a. het geval met het woord langen voor aanreiken, dat men hier vooral ten plattelande dagelijks bezigt, en dat volgens het getuigenis van den heer VeldermanGa naar voetnoot1) ook in het Overijselsche wordt gehoord. Werd nu daarbij tevens een nauwlettend onderzoek naar de taalkundige waarde der dialectische uitdrukkingen ingesteld, dan zouden de Nederlandsche tongvallen kostbare mijnen voor den algemeenen taalschat kunnen worden. Uitdrukkingen, die men alleen in zekere gedeelten van Nederland bezigt, behoorde men in den regel niet te gebruiken, wanneer men althans eene taal wil schrijven, die door elken Nederlander verstaan wordt. Waar toch moest het heen, indien men al de dialectische afwijkingen of verbasteringen in de letterkundige taal eene plaats wilde verleenen? Omdat b.v. in enkele plattelandsgemeenten van Oost-Vlaanderen het woord boos steeds in den zin van bekwaam, knap, vaardig wordt gebezigd, mag men daarom eischen dat het in dien zin in Noord-Nederland verstaan en geschreven worde? Waar men echter eene getrouwe schets van gewestelijke toestanden en gewoonten wenscht te leveren, kunnen zoodanige woorden om de eigenaardige kleur, die zij over het verhaal verspreiden, wel eens gebezigd worden, mits men ze dan steeds van eene verklaring late vergezeld gaan. Konden wij maar eens besluiten tot het weren van een aantal onjuist gevormde of verbasterde uitdrukkingen, waarvan vele zelden of nooit door het volk gebruikt worden, en hun ontstaan alleen aan de Vlaamsche schrijvers te danken hebben, niet weinig zou daardoor de eenheid van taal bevorderd worden. Trouwens welk belang hebben wij bij het behoud van woorden als: duurbaar, geraadzaam, geradig, gevolgentlijk, opvolgendlijk, medelijdig, prijsdeeling, uitsluitelijk, verders of voorders, verduldig, enz., waar dierbaar, raadzaam, geraden, bijgevolg, achtereenvolgens, medelijdend, prijsuitdeeling, uitsluitend, verder, geduldig, door elken Zuidnederlander even gemakkelijk verstaan worden? Wanneer men ons op het ontaalkundige van zekere letterlijk uit het Fransch vertaalde uitdrukkingen opmerkzaam maakt, trachten wij ons niet zelden te redden met de bewering, dat we die woorden niet kunnen opgeven, omdat zij in de volkstaal gebezigd worden. Maar in menig geval is die bewering ten eenenmale onjuist. Welke Vlaamsche winkelier toch zal u, wanneer gij naar iets vraagt, dat in zijnen winkel niet meer voorhanden is, antwoorden: ‘dat is uitgeput.’ Nooit gebruikt hier het volk uitgeput voor uitverkocht. Dit neemt echter niet weg, dat de Vlaamsche boekhandelaars in de naamlijst hunner uitgaven zeer dikwijls laten drukken, dat dit of | |
[pagina 3]
| |
dat werk is uitgeput. (Fransch épuisé). Zoo leest men ook altijd onder de aankondigingen in onze Vlaamsche dagbladen: Verandering van woonst. - N. heeft zijne woonst overgebracht van.... naar.... (Immers in het Fransch zegt men: Changement de domicile - X a transféré son domicile de.... à.... Zoo spreekt echter geen Vlaming: voor van woonst veranderen en zijne woonst overbrengen zegt hij eenvoudig, evenals de Hollander schrijft: verhuizen. Evenmin zal hij van daaromtrent juist spreken, waar hij hetzelfde bedoelt, als de Franschman met het woord approximativement. Nochtans gaf de vertaler van den Guide Officiel des Voyageurs sur tous les chemins de fer de Belgique aan daaromtrent juist de voorkeur boven de echt Vlaamsche uitdrukking ten naaste bij. Wanneer wij nu zien, hoe men ten onzent dikwijls eenen noodeloozen omhaal van woorden bezigt, hoe men zelfs niet zelden ons taaleigen geweld aandoet, juist omdat men niet genoeg let op de volkstaal, waarmede men anders ter vergoelijking van verkeerde zegswijzen zoo gaarne schermt, mogen wij ons zelven wel eens afvragen of de Noord-Nederlanders ons niet te recht aan den balk en den splinter zouden mogen herinneren. Nog altijd toch blijken vele Vlamingen van den zoogenaamden Hollandschen schrijftrant afkeerig te zijn. Niet alleen vindt men die blinde vooringenomenheid bij ouderen van dagen, die den tijd mochten beleven, toen sluwe staatkundige drijvers de goede Vlamingen trachtten wijs te maken dat het Nederlandsch eene vreemde taal was, om hen alzoo te bewegen tot het onderteekenen van vertoogschriften, waarin tegen het gebruik der landtaal in de Vlaamsche gewesten verzet werd aangeteekend. Ook anderen, die de Vlaamsche Beweging van harte zijn toegedaan, maar wellicht de ‘Hollandsche schrijfwijze’ enkel kennen uit zekere vertalingen van saaie Duitsche romans, waarvan vóór dertig veertig jaar in Noord-Nederland zoovele het licht zagen, blijven maar steeds volhouden, dat de Noord-Nederlanders te langdradig en te omslachtig schrijven. Volgens hen zijn ook bij de hedendaagsche Hollandsche schrijvers losheid en zwier volkomen onbekende zaken. Jammer maar, dat de meeste Vlaamsche dag- en weekbladen, die tot het uitroeien dier vooroordeelen zoo ontzettend veel konden bijdragen, zich zoo weinig gelegen laten aan hetgeen in Noord-Nederland op letter- en taalkundig gebied het licht ziet. Zondert men enkele, weinig talrijke bladen uit, dan mag men zeggen, dat bij onze Vlaamsche pers keurigheid van taal lang niet aan de ordc is. Zelfs gebeurt het niet zelden, dat zij bij het overnemen van buitenlandschc berichten uit Fransch-Belgische bladen echt Nederlandsche namen op de gruwelijkste wijze verminken. Zoo spreken zij altijd van de Boers, omdat de Franschen het woord Boeren door | |
[pagina 4]
| |
Boers of Boërs vertalen.Ga naar voetnoot1) Recht vermakelijke overzettingen van namen van landen, volken, steden en rivieren kan men vaak in de Vlaamsche bladen aantreffen, als b.v. Ierlander voor Ier, Schotlander voor Schot, Vistula voor Weichsel, Japonië voor Japan, Lisbonna voor Lissabon. Even belachelijk is de in de Hollandsche couranten en bij de meeste Noordnederlandsche schrijvers heerschende gewoonte om niet alleen steeds van Namur, Mons, Huy, voor Namen, Bergen, Hoei te gewagen, maar om ook namen van Vlaamsche plaatsen en rivieren in een Fransch pak te steken. Zoo spreken zij steeds van: Alost, Renaix, Ostende, de Lys, de Place Verte en de Notre-Dame-Kerk (te Antwerpen) le Bois de la Cambre, in plaats van: Aalst, Ronse, Oostende, de Lei, de Groenplaats en de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Terkamerenbosch, enz. Het spreekt van zelf, dat die gekke gewoonte weinig geschikt is om de vooroordeelen, die men hier tegen Noordnederlandsche boeken koestert, te verminderen.Ga naar voetnoot2) Niet weinig kracht zet zij integendeel bij aan de algemeen verspreide meening, dat al de Hollandsche schrijvers zoo dol verslingerd zijn op bastaardwoorden, dat men op elke bladzijde hunner werken er ten minste een half dozijn moet vinden. Men weet hier niet, dat ook in Noord-Nederland reeds herhaalde malen van bevoegde zijde ernstig werd gewaarschuwd tegen het verhaspelen der moedertaal door het noodelooze gebruik van bastaardwoorden, evenmin als dat vele hedendaagsche Noordnederlandsche schrijvers, die keurigheid en zuiverheid van taal weten op prijs te stellen, hunne taal nooit door vreemde woorden zullen ontsieren, waar hun echt Nederlandsche ten dienste staan. Het valt echter niet te ontkennen, dat in dat opzicht de taal van vele dagbladen en van enkele schrijvers in Nederland nog vrij wat te wenschen overlaat. Bij ons gaat men aan een ander euvel mank: niet zelden worden pogingen aangewend tot het weren van woorden van uitheemsche afkomst, die door een algemeen en sinds lang gevestigd gebruik in onze taal het burgerrecht hebben verkregen. Dat men bij dat jacht | |
[pagina 5]
| |
maken op bastaardwoorden weleens mooie bokjes schiet, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Vooral in de Vlaamsche dagbladen zijn daarvan staaltjes bij de vleet voorhanden. Zoo kreeg men in Februari 11. in zeker blad onder de berichten uit Noord-Nederland te lezen, dat in zekere plaats in Limburg de vijftienjarige dochter van eenen veerman haren vader van een wissen dood had gered. ‘Terwijl beiden in eene brug naar den overkant der Maas roeiden,’ schreef men, ‘sloeg de vader overboord.’ Natuurlijk was dit bericht uit eene Hollandsche courant overgenomen, en had de redacteur of misschien een taalzuiverend zetter het daar gebruikte woord pont als eene nieuwbakken Fransch-Hollandsche uitdrukking voor het Nederlandsche brug beschouwd en het dan ook door dit laatste vervangen. Voorzeker ware het zeer te wenschen, dat men onze taal niet ontsierde door vreemde woorden, waar wij er in onzen taalschat voortreffelijke hebben; des te meer - en dit geldt vooral de wetenschappelijke benamingen - daar onze woorden niet zelden de zaak veel duidelijker voorstellen. Waarom b.v. zoo dikwijls van daltonisme gesproken, waar wij dit woord, dat voor den leek geenen zin heeft, zoo gemakkelijk door het uitmuntende kleurenblindheid kunnen vervangen. Dat men nu daltonisme al eens ter afwisseling gebruike, kan er nog door; ook als een soort van huldeblijk aan hem, die dat gebrek aan het gezichtsvermogen het eerst ontdekte, kan het mede in eene wetenschappelijke verhandeling eene enkele maal niet ongepast gebezigd worden, maar in den regel, meen ik, diende men aan kleurenblindheid de voorkeur te geven. Dat tal van bastaardwoorden door zekere zoogenaamde Vlaamsche woorden zouden kunnen vervangen worden, kan men bezwaarlijk op goede gronden betwisten. Jammer dat tot nog toe de woordenboekschrijvers, die anders ontzaglijk veel kunnen bijdragen tot het invoeren van degelijke Nederlandsche woorden ter vervanging van uitheemsche uitdrukkingen, zich in dat opzicht zoo volkomen onbetuigd lieten. Zoo zal men in de door den heer Bonte bezorgde nieuwe uitgave van het Fransch-Nederlandsch Woordenboek van Kramers op het woord milicien te vergeefs naar loteling zoeken, dat toch veel juister is dan burgersoldaat. Nochtans is loteling in de eerste uitgave van Kramers' Nederlandsch-Fransch Woordenboek te vinden. Ook wordt het niet zelden in Noord-Nederland gebruikt en werd het reeds door LulofsGa naar voetnoot1) een niet onaardig woord geheeten. Het in rechtsgeleerde werken en ook eldersGa naar voetnoot2) voorkomende handelsreiziger voor commis-voyageur vindt men in geene der beide uitgaven van dat woordenboek, evenmin als het woord staatsbe- | |
[pagina 6]
| |
stuur voor gouvernement, dat in nr. 49 van den jaargang 1880 van den Nederlandschen SpectatorGa naar voetnoot1) gebezigd wordt en toch wel eene plaats naast staatsbeheer verdiende. Zeuren (Fransch tricher) waarvoor men thans eene omschrijving als bedrog plegen, in 't spel bedriegen enz. pleegt te gebruiken, zou m.i. zeer goed in de schrijftaal mogen worden opgenomen, daar het niet alleen in de zuidelijke gewesten van Nederland algemeen gehoord word, maar ook in het Middelnederlandsch bekend was onder den vorm van seuren of soren. Zoo vindt men het in Kiliaans Etymologicum aangeteekend in de beteekenis van fallere, decipereGa naar voetnoot2). Wel is waar blijkt men in Noord-Nederland vrij algemeen afkeerig te zijn van het weder invoeren van verouderde woorden, zelfs van diegene welke nog in zekere streken algemeen gebruikt worden. Mij dunkt echter dat wanneer zoodanig woord aan eene wezenlijke behoefte beantwoordt, men er zich zoozeer niet moet over bekommeren, dat de schrijvers het in de laatste tijden zelden of nooit gebruikten. Een goed voorbeeld gaf in dat opzicht de Nederlandsche wetgever, die niet aarzelde in het nieuw Wetboek van Strafrecht het oudtijds gebruikelijke en thans verouderde woord afdreiging voor chantage te bezigenGa naar voetnoot3). In Noord-Nederland, waar men Fransche woorden zoo licht door de vingers ziet, maar daarentegen ieder nieuw woord, dat maar eenigszins aan eene Duitsche samenstelling of afleiding gelijkt, dadelijk als een afschuwelijk germanisme brandmerkt, heet het wel eens van de Vlamingen, dat zij eene bijzondere voorliefde voor germanismen aan den dag leggen. Germanismen dienen voorzeker evenmin als gallicismen in de taal geduld te worden, maar drijft men dien ijver niet wat al te ver, als men uitdrukkingen afkeurt, alleen omdat het Duitsche woord, dat dezelfde beteekenis heeft, vóór het Nederlandsche werd in het leven geroepen of omdat het Nederlandsche, al wijkt het ook in zijnen grondvorm van het Duitsche af, op gelijke wijze werd gevormd? Zoo zouden wij het weinig fraaie completeeren niet door volledigen mogen vervangen, omdat men van het Duitsche vollständig een werkwoord vollständigen heeft gemaakt. Leedvermaak vindt afkeuring, omdat het in zijne samenstelling aan Schadenfreude herinnert. Dit woord strijdt met ons taaleigen, zegt men, want van vermaak van het leed kunnen wij niet spreken. Maar er bestaan toch nog andere samengestelde woorden, die niet op die wijze kunnen worden uiteengezet: b.v. prijsvraag. Zal men ooit dat woord in vraag van eenen prijs omzetten? | |
[pagina 7]
| |
Men mag overigens niet uit het oog verliezen, dat wij de meeste, zoo niet al de germanismen aan Noord-Nederland te danken hebben. Daadzaak en daarstellen ontmoet men niet alleen in de Nederlandsche wetgeving ook bij zekere hedendaagsche schrijvers zal men ze aantreffen. De mooie uitdrukkingen opname, inname, voorradig, waaraan wij toch niet doen, zijn wel degelijk Hollandsche producten. Op eene andere plaatsGa naar voetnoot1) maakte ik reeds de opmerking, dat wij Vlamingen ons allicht inbeelden, dat wij eene zeer zuivere taal schrijven, als er in onze geschriften geen enkel woord, dat maar eenigszins vreemd klinkt, te vinden is, terwijl het bij nadere beschouwing wel eens blijkt, dat wij enkel Fransch in Nederlandsche woorden hebben geschreven. Zonderling toch mag het heeten, dat wij, die uit onze woordenkeus alle vreemde bestanddeelen uiterst zorgvuldig trachten te weren, zoo licht vergeten, dat de zuiverheid, de eigenaardigheid eener taal minder in de woorden - die op zich zelven beschouwd toch slechts klanken zijn - dan wel in den zinbouw, in de woordschikking te vinden is. Bij ons kan men maar niet begrijpen, dat een schrijver, al bezondigt hij zich nu ook al eens aan het gebruiken van licht te vervangen bastaardwoorden, niettemin voortreffelijk Nederlandsch kan schrijven. Hebben de Noord- en Zuid-Nederlanders met betrekking tot het woordgebruik in meerdere of mindere mate van elkander te leeren, ten opzichte van den zinbouw, hebben de Vlamingen van de Hollanders alles, de Hollanders van de Vlamingen niets te leeren.
Mr. JULIUS OBRIE.
Gent, Juli 1881. |
|