‘Nederduitsch officieel schier-Hollandsch.’
Wij lezen in Rond den Heerd, nr. van 28 Augustus 1881, de volgende vriendelijke en waarheidslievende regelen van den heer onderpastoor Guido Gezelle:
... ‘Wij hebben eene historie van Kortrijk, bij voorbeeld ‘die in het Nederduitsch officiëel schier-Hollandsch opgesteld is, en die hoegenaamd niemand en leest: de geleerden niet, omdat ze in 't Fransch niet geschreven en is, en het volk niet, omdat het volk zulk geen Vlaamsch en verstaat.’
Deze regelen zijn niet al te juist: de schrijver neemt eenvoudig zijne wenschen voor wezenlijkheid.
De Vl. W. haalt na die mededeeling als proefje van Letterkundige Taal, een stuk aan uit de redevoering van kanunnik David op het Nederlandsch Taalcongres te Brugge, 1862. Geschreven in ‘Nederduitsch-officiëel schier-hollandsch.
.... Gaarne hadde ik hier nog een laatste punt verhandeld, dat mij hoogst gewichtig schijnt; maar ik zal het slechts ter loops aanstippen, in 't vertrouwen dat een enkele wenk volstaan moge. Ik bedoel de onlangs opgekomen nieuwigheid van te schrijven, niet meer in de gemeene landtaal, maar in den West-vlaamschen tongval, die er merkelijk van verschilt. Golde het daarbij slechts vlugschriften, volksdeuntjes of gelegenheidsverzen, ik zou er niets tegen in te brengen hebben. In andere landen treft men dezelfde liefhebberij aan, en om enkel van Napels te spreken, waar ik het gezien heb, daar verschijnen bijna dagelijks van die liedekens of vertelsels, in den stedelijken dialect opgesteld, waar een Toscaner of een Meilander, al kent hij nog zoo wel zijn Italiaansch, nauwelijks een woord van verstaan kon. Dat zij zoo; maar in ernstige, in letterkundige gewrochten, in werken van langen adem houd ik het voor eene ware verkeerdheid. Laat het West-vlaamsch dialect minst afgeweken zijn van de oorspronkelijke uitspraak; laat het vele oude woorden en levendige wendingen bewaard hebben: het is ook zeker dat er niet weinige gebrekkelijkheden in voorkomen, en niet minder spreekvormen en zegswijzen, die met de grammatica en syntaxis der algemeene Nederduitsche taal niet overeen te brengen zijn, derhalve afgekeurd moeten worden. Het is daarenboven niet wijs, het volksgebruik in alles toe te geven, en te schrijven gelijk de menigte spreekt: daar zou noodwendig, verloop en bederf het gevolg van wezen. Met moet veeleer door goeden, alhoewel eenvoudigen stijl, de volksklassen opleiden tot en gewennen aan de meer beschaafde, de littéraire taal, in alle de gewesten van België gebruikt en verstaan.
Of wil men soms een localisme, een provincialisme beproeven, zoo dient zulks, in alle geval, grond te hebben in de analogie, en