Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
Moetkeurs en nog wat.De Vlaamsche Wacht (IV, 4) bevat onder veel andere belangrijke dingen ook het volgende kleine stuksken: ‘In eene charter der schepenen en raad van Gent, van 1315, lezen wij: ‘Ende dat al dat goet, dat sire in brenghen, ofte dat sire in gecreghen moghen, dat dat goet den voorseide sente Jans huse blive ende bliven moet na den tijd, dat si varen van live ter doet, ofte na den tijd, dat sire ute trecken moetkeurs.’ Moetkeurs is zeker een aardig, ongewoon woord. Het kan hier niet anders beteekenen dan eigenwillig, moetwillig, uit vrije keur.’ Ik ben op dit oogenblik niet in de gelegenheid mijne boeken na te slaan en roep derhalve de verschooning mijner lezers in, wanneer ik in de eene of andere aanhaling niet nauwkeurig ben. In den Ferguut (uitgave Visscher) ‘de oefenschool der kritiek’ staat, naar ik meen in vers 4477: ‘Bi haers selfs moet core’. Dit is zinloos, zoo niet zinneloos. De scherpzinnige kritikus van het Dietsch, professor M. de Vries heeft ons dit in zijn uitnemend artikel in den Taalgids, ik meen den negenden jaargang, glashelder aangetoond. Moet core verandert hij terecht in moetcore. Destijds, het was 1867, was den hoogleeraar geen tweede voorbeeld van dit woord bekend. Of hij later zoo gelukkig was het elders te ontdekken weet ik niet. Ik heb het na dien tijd nergens aangetroffen. De lezer zal het derhalve begrijpen, dat ik mij gelukkig gevoel zijne aandacht op het bovengenoemde moetkeurs te kunnen vestigen, al ware het alleen om de scherpzinnigheid van den hooggeleerden kritikus nogmaals op hare rechte waarde te doen schatten. En wat is de beteekenis van moetcore? Niets anders dan ons moedwil en willekeur, doch in hunne oudere beteekenis, d.i. ‘vrije verkiezing’ of ‘vrije wil’Ga naar voetnoot1). Das ist euer mutkür zegt men nog heden ten dage in Keur-Hessen voor ‘das könnt ihr machen, wie ihr wollt.’ Bi haers selfs moetcore is dus ‘uit eigen vrije verkiezing’. Men houde, tot recht begrip van deze beteekenis, in het oog, dat moet (wij zeggen thans gemoed) in het Dietsch werd opgevat als de zetel van het denken en willenGa naar voetnoot2), niet als die van het gevoelen. Deze opvatting blijkt duidelijk uit de oude uitdrukkingen: In minen moet ‘bij mij zelven’, in moede ‘in zijne gedachten’, en andere dergelijke. Wat de dichter van Ferguut uitdrukte door 4 woorden: bi haers selfs moetcore, wordt in bovengenoemd charter door één woord gezegd, nl. moetkeurs, d.i. moetkeur met de bijwoordelijke s. Is moetkeur ‘vrije wil’, dan beteekent moetkeurs ‘vrijwillig, met vrije | |
[pagina 377]
| |
wil’, evenals men van hand tehands (thans) maakte, met den zin ‘voor de hand, bij de hand, d.i. nu, op dit oogenblik’, en evenals men spoorslags zegt om aan te duiden, dat men met de sporen slaande voorwaarts rent.
Wij maken van de ons geschonken gelegenheid gebruik, nog eenige opmerkingen aangaande den Dietschen tekst van deze charter ten beste te geven. Voor velen mogen die opmerkingen te eenvoudig zijn, wij brengen dezen de ware woorden, ik meen van Prof. Kern, in herinnering: ‘Voor verklaring van sommige dingen is het beter van de veronderstelling uit te gaan, dat zelfs de eenvoudigste zaken niet algemeen bekend zijn.’ Voor een tijdschrift als N. en Z. hebben die woorden eene dubbele waarde. Vooreerst zien we, dat het onzijdig artikel nog den Dietschen vorm dat heeft. Later begon men dit woord meer en meer enclitisch te behandelen en met het substantief in de uitspraak te vereenigen, waartoe zich het afgekorte 't beter leende dan de volledige vorm dat. Toen die afkorting in de uitspraak algemeen was geworden en dezelfde afkorting ook plaats had bij het persoonlijk voornaamwoord het, begon men de beide 't 's te verwarren en zoo kwam men er toe 't steeds als een geapocopeerden vorm van het aan te zien, welk laatste ten gevolge dier opvatting voor het oude dat in de plaats trad. Sire beteekent si er = zij daar. - Ofte, elders ochte, was de algemeene vorm voor ons of. - Gecreghen sal wel gecrighen moeten zijn. De beteekenis van dit ge is hier nog in haar volle kracht te vinden, nl. ‘samen, bij elkaar’. - Huse is de echte datiefvorm, die wij in ten huize, te mijnen huize, enz. nog steeds bezigen. - Uit na den tijd dat heeft zich later door weglating van den tijd ons nadat ontwikkeld. - Opmerkelijk is het eufemisme varen van live ter doet voor sterven. Varen heeft hier nog de echt Dietsche beteekenis ‘gaan’, een zin, dien we in hemelvaart, kruisvaart, sledevaart, hoe vaart gij, vaardig, boetvaardig, uitvaart, enz. nog aantreffen. - Live is de datiefvorm van lijf, d.i. ‘leven’, niet ons ‘lichaam’. Het Engelsche life heeft die beteekenis nog getrouw bewaard, alsook ons lijfzaken, ontlijven (d.i. van het leven berooven), lijfrente (inkomen, dat iem. zijn gansche leven geniet), lijfsbehoud, lijftocht (= levensmiddelen), lijf en goed, lijfeigen (iemand, wiens leven en bezittingen zijn heer toebehoorden), zijn lijf bergen.Ga naar voetnoot1) - Dat dood vroeger vrouwelijk was leert nog ons ter dood brengen. L. |
|