Bidden -- bed.
In mijne ‘Proeve eener behandeling van woordfamiliën, II’ nam ik onder het ww. bidden ook het subst. bed op, zie N. en Z. IV I blz. 48. Dr. Van Helten schreef naar aanleiding daarvan: ‘Bidden, welks samenhang met bed zeer questieus is, enz.’ Mijn antwoord daarop luidde: ‘Inmiddels durf ik het verband tusschen bidden en bed niet geheel ter zijde stellen.’ Zie N. en Z. IV 3 blz. 189. Het is mij aangenaam thans, op gezag van Prof. Kern, meer beslist te kunnen beweeren, dat er wel degelijk verband tusschen beide woorden bestaat. In het ‘Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, 1e. afl. blz. 37, lees ik het volgende:
‘Het woord bed, Gotisch badi, enz. komt van denzelfden stam (als bidden), en is ‘dat wat gedrukt wordt’, met andere woorden ‘dat waarop men ligt’. Uit den aard der zaak kan bed ook opgevat worden als ‘kussen of bolster’.
Men verandere dus in voce bed de woorden ‘oorspr. het leger, waarop de vermoeide nedervalt’ in ‘oorspr. dat wat gedrukt wordt’.
In overeenstemming hiermede dient ook hetgeen ik in voce bid (blz. 37 van IV, 1) schreef gewijzigd te worden.
Dat bed niet met het Lat. peto en het Gr. ptoochos in betrekking stond, is reeds vroeger door dr. Van Helten aangetoond en door mij toegegeven. Wat dan wel de eigenlijke beteekenis van bidden is? Het antwoord ontleen ik wederom aan bovengemelde studie van prof. Kern: ‘Het blijkt voldoende uit het Indisch zelf, dat als eenvoudigste stam moet beschouwd worden badh, d.i. Arisch bhadh. Dit nu is 't Germaansche bedan, bedian, Gotisch bidjan, ons bidden. De eigenlijke beteekenis van bidden is dus ‘dringen, drukken’.
Men leze dus (blz. 37): ‘De oorspr. beteekenis van den wortel bed is ‘dringen, drukken’.
Onder de woorden, die met bidden in verband staan, vergaten we het Middelnederlandsche cniegebede, waarvan in bovengenoemde 1e. afl. van het tijdschrift voor N. taal- en letterk. de afleiding en beteekenis verklaard zijn, en waarvan op blz. 39 en 40 (t.a.p.) eenige voorbeelden zijn aangehaald.