| |
| |
| |
Beantwoording van vragen.
1. |
Vr. Hoe moet on verklaard worden in de woorden: Onkosten en onguur?
A. Het voorvoegsel on heeft eene tweeledige kracht: 1e. beduiden de woorden, die met on samengesteld zijn ‘het tegenovergestelde van de door het grondwoord genoemde opvatting’; 2e. beteekent on ‘verkeerd’ Onkosten zijn dientengevolge ‘verkeerde, d.i. slechte kosten’, evenals onkost ‘slechte kost’ beteekent. Het hedendaagsch gebruik ziet echter de beteekenis van on meestal over het hoofd en gebruikt onkosten vaak in de plaats van kosten. Toch blijkt het verschil duidelijk uit de volgende uitdrukkingen: ‘De kosten berekenen (voor eene onderneming, die op het touw wordt gezet; voor een huis, dat gebouwd moet worden, enz.)’; ‘veel onkosten aan eene woning, aan eene zaak hebben (omdat de woning slecht was en de zaak in wanorde)’.
Onguur beteekent ‘niet behoorlijk’; gehuur of gehier (Hd. geheuer) is ‘passend, betamelijk, behoorlijk’. Es ist hier nicht geheuer = het is hier niet pluis. Het Dietsch had den vorm onghehier in den zin van akelig. Kiliaen heeft onghehuyr (= ongehuur) in de beteekenis van ons ‘niet pluis’: Een ongehuur huis was ‘een huis, waar het spookte’. Ook in later tijd komt ongehier of ongehuur in dien zin voor, o.a. in de kroniek van den Klerk uit de Lage landen bij der Zee, blz. 39. Vgl. voor de beteekenis Van Dale. |
2. |
Vr. Wat is de afleiding van ‘Van zessen klaar’?
A. De gewone opvatting dezer spreekwijze is ‘met vier goede beenenGa naar voetnoot1) en twee goede oogen’, nl. van een paard gesproken. Dat de uitdrukking overdrachtelijk ook op menschen wordt toegepast is overbekend. |
3. |
Vr. Wat is de afleiding van ongeveer?
A. Ongeveer luidde in het M.Ned. ongevaer, M.Hd. ân gevaer, d.i. aan gevaar ‘tegen, bij het gaan’Ga naar voetnoot2) (dat ons on- meermalen uit een ander voorvoegsel verbasterde, blijkt uit ondanks = ane den danc, tegen den wil). Varen beteekende ‘gaan’; het gevaar was ‘het gaan, het plaats grijpen, de gebeurtenis’. Het is ongeveer zes uur bet. derhalve letterlijk ‘het is bij het plaats |
| |
| |
|
grijpen van het zesde uur’. Om een duidelijk begrip van dit ongeveer (of aan gevaar) te krijgen, vergelijke men omstreeks, d.i. ‘tegen de streek van’; dit streek komt eveneens van een werkwoord van beweging, nl. van ‘strijken’.
Men zou even goed het woord kunnen overzetten door ‘aangang, begin’ of door het adverbiale aanvankelijk, of nog juister door ‘aankomst’; bijv.: het zesde uur is in aankomst, in aangang.
Men verwarre dit gevaar niet met gevaar van varen, vreezen. Tevens vergelijke men voor de oudere beteekenis van aan het oude akerre, Eng. ajar (gedeeltelijk open), Oud Engelsch acharre, ons ‘op een kier’.Ga naar voetnoot1) |
4. |
Vr. Wat is: ‘In arren moede?
A. Het Dietsche erre beteekende ‘toornig’ (in verband met ira?). In arren moede is dus ‘met een toornigen zin’, want moed was ons ‘gemoed’, en wel de zetel van den wil en niet die van het gevoel. Van erre komt erg (oudt. arch), argelistig, ergeren (boos maken). Vgl. N. en Z. III, 2, 114. |
5. |
Vr. Wat is juist: ‘Arre-, narre-, of narrenslede? Aak of Hd. Nachen, adder of Hd. Natter (Lat. natrix)?
Onze beste schrijvers en woordenboeken hebben arreslede (Van Dale noemt dit beter dan narreslede), aak, adder. Dat de Duitschers echter den waren vorm Nachen en Natter bewaard hebben, blijkt uit de oude taal. Zie Van Helten, Klinkers en Medeklinkers, blz. 135:
‘Terwijl in naars, noom, narm, e.a. de n uit het voorafgaand lidwoord den bleef hangen, werd in tegenstelling hiervan bij de bovengenoemde woorden de n weggelaten, dewijl men ze als niet bij het substantief behoorende beschouwde, maar als de sluitletter van het voorafgaand lidwoord; d.i. in de naak, de nadder, de navegaar, de nikker ging in de uitspraak de n des subst. naar het lidwoord over.’
Hetzelfde geldt ook voor abberdaan, dat soms in plaats van labberdaan wordt gebezigd. Ook Van Dale geeft op: ‘Abberdaan, of, liever labberdaan. Zij ontleent haar naam aan Aberdeen, eene stad is Schotland’.
In Taal- en Letterbode I, blz. 274, vgg. heeft Prof. De Vries aangetoond, dat dit laatste onjuist is. De Labberdaan heeft haar naam te danken aan een gedeelte van het Baskenland, nl. le Labourd (tractus Lapurdensis of Lapurdanus). ‘De gezouten kabeljauw, die door de visschers van Bayonne en om- |
| |
| |
|
streken naar huis werd gebracht, en die dan uit het land van Labourd naar elders ter markt kwam, hoe kon men haar een natuurlijker naam geven dan piscis Lapurdanus, poisson du Labourd, labourdan?... De kooplieden nu van Bretagne en Normandië, die de zoutevisch uit Bayonne kregen, verspreidden den naam van Labourdan door geheel Frankrijk. Maar in hunnen mond kon de l, als artikel opgevat, wegvallen en het woord tot abourdan worden.’
Verder wijzen wij op azuur uit lapis lasuli, die om zijne blauwe kleur bekend is; op oléander uit lauridendrum.
Ook morel is ontstaan door het wegvallen der a van amarelle; Van Seetang, het Maleische woord voor Satan, viel misschien de geheele eerste lettergreep weg, en tang (tang van een wijf) bleef over. Zie Taal- en Letterb. I.
Kreeft ontstond uit escrabissa. Voor andere voorbeelden van aphaeresis verwijzen we naar Van Helten's Klinkers en Medeklinkers en naar zijne kleine spraakkunst. |
6. |
Vr. ‘In lichter laaie vlam’. Is dit pleonastisch? Is ‘lichter laaie’ niet een genetief, en is de beteekenis der uitdrukking derhalve niet: ‘Vlam met lichte laaie’?
A. Laai beteekent ‘vlam’; lichter laaie is datief sing, van lichte laaie, d.i. ‘roode vlam’; deze datief hangt van het voorzetsel in af. In lichter laaie is dus reeds ‘in lichten gloed, in roode vlam’. |
7. |
Vr. Wat is de beteekenis van zalig in armzalig, gelukzalig? Hangt dit samen met het Hd. sal in labsal, drangsal, schicksal? Of is dit achtervoegsel verwant met onzen uitgang-sel?
A. Armzalig, rampzalig, gelukzalig komen van armsal, rampsal, geluksal, welke vormen ontstaan zijn uit arm, ramp en geluk + den uitgang -sel (oudtijds -sal), Hd. -sal. Dat in deze woorden -sal niet tot -sel verzwakte, komt door de aanhechting van het suffix -ig, dat eene enclitische kracht bezit, d.i. het vermogen om het accent ééne syllabe naar zich toe te trekken.
Vgl. bijv. ármoede en armóedig, wéldaad en weldádig, hoógmoed en hoogmoédig. Zóó werden ook ármsal armzalig, rámpsal rampzálig en gelúksal gelukzálig.
Zalig (nl. de uitgang) is dus ontstaan uit -sal (thans -sel) + ig, en dit -sal of -sel is hetzelfde achtervoegsel als het Hd. -sal in de bovengenoemde woorden.
Het adjectief zalig heeft niets met dit sal te maken, maar is afgeleid van een oud sêls, goed, en beteekent ‘gelukkig’. Evenzoo is welzalig, zeer gelukkig. |
8. |
Vr. Wat is de afleiding van avontuur?
A. Van een vorm van het Lat. ww. advenire, gebeuren, kwam het M.Lat. adventura, gebeurtenis; eerst ‘die iemand |
| |
| |
|
toevallig overkomt’ (vandaar het M.Ned. hem avonturen, wagen), vervolgens ‘geval, voorval’. In het rad van avonturen heeft het woord den zin van ‘noodlot.’ |
9. |
Vr. Is er onderscheid in beteekenis tusschen de voegwoorden dewijl en omdat?
A. Dewijl is de wijle, gedurende den tijd (dat); het woord is dus een adverbiale accusatief. Omdat beteekent ‘om dit, dat’. In beteekenis staan beide woorden niet volkomen gelijk. Beide woorden dienen om bepalingsbijzinnen van oorzaak of reden in te leiden. Omdat bezigt men ter aanwijzing van de oorzaak en van de reden; dewijl slechts ter aanduiding van de reden. De oorzaak nu is de omstandigheid, welke buiten de gedachte ons teweeg brengt, wat in den hoofdzin wordt gezegd; de reden is die omstandigheid, waaruit iets ten gevolge van nadenken (dus niet van zelf) voortspruit.
Men vergelijke bijv. de volgende zinnen:
a) ‘Het is niet billijk iemand altijd een leugenaar te noemen, omdat hij eenmaal gelogen heeft.’ b) ‘Hij was bedroefd, dewijl hij zijn vader verloren had.
In a) kan men slechts omdat gebruiken; in b) dewijl en omdat, daar hier van tijd sprake is en dewijl eigenlijk een tijdelijk voegwoord is.
Men zou onmogelijk kunnen zeggen: “Het is niet billijk iemand een leugenaar te noemen gedurende dat hij eenmaal gelogen heeft”; daarentegen wel: “Hij was bedroefd, tijdens hij zijn vader had verloren”; maar ook: om reden dat hij zijn vader had verloren.’
Zie verder Van Helten, kleine spraakkunst II, blz. 117 en 118. |
T. VAN LINGEN.
|
-
voetnoot1)
- Ik schrijf met opzet beenen, omdat dit de technische naam is voor de pooten van een paard. Een paardenkenner ziet u met medelijden aan, wanneer ge u de vrijheid veroorlooft een paard pooten te geven.
-
voetnoot2)
- In Gelderland, waar varen ook voor ‘met een wagen rijden’ gebruikt wordt, noemt men een rijtuig ook gevaar. ‘Hij is met gevaar gekomen’ beteekent daar dus ‘hij kwam per rijtuig.’
-
voetnoot1)
- Te Zwartsluis op 'n glop. Vgl. bij Hooft glop staan = openstaan, vacant zijn. Beck. Vinck. II, 242. Op Vlieland en ook elders is glop = pad, zandpad; molenglop beteekent dus ‘pad of weg naar den molen.’
|